140e geboortedag van A.A. Milne (1882-1956), schrijver in vele genres; tegen wil en dank beroemd geworden door Winnie the Pooh. Gebaseerd op zijn zoon, Christopher Robin, en diens knuffels. Deze zijn nog steeds te zien in de New York Public Library.




Raisonanz
140e geboortedag van A.A. Milne (1882-1956), schrijver in vele genres; tegen wil en dank beroemd geworden door Winnie the Pooh. Gebaseerd op zijn zoon, Christopher Robin, en diens knuffels. Deze zijn nog steeds te zien in de New York Public Library.
97ste geboortedag van Mance Post (1925-2013). Illustrator van kinderboeken. Gaf Guus Kuijers Madelief een gezicht. Bracht de dierentuin van Toon Tellegen in beeld. Woonde haast onder de grond, omdat ze als ongetrouwde vrouw in Amsterdam amper woonruimte kon vinden. In 1979 verscheen Ik woonde in een leunstoel, haar getekende en (met hulp van Kuijer) op schrift gestelde jeugdherinneringen.
Op de eerste dag van het jaar begon ik in een boek dat me niet meer losliet: Alles komt goed, altijd van Kathleen Vereecken. Het is het verhaal van de 10-jarige Alice, die in 1914 met haar ouders en 4 broers en zussen in Ieper woont.
Het is een gelukkig leven. Met spelen, en processies, en kermis. Maar de horizon kleurt dreigend oranje.
‘De oorlog komt er niet’, zei [Tantanna], en wij geloofden haar meteen.
Mijn vader rechtte zijn rug en keek in het rond.
‘Je hebt gelijk, Anna. Dit is het veiligste hoekje van België. Van de hele wereld zelfs.’
[…]
‘Alles komt goed’, zei mijn moeder in een zucht. ‘Alles komt altijd goed.’
Maar alles komt niet goed. Er volgt een verhaal van dreiging, vlucht, verlies. Gezien door de ogen van een kind. Een kind dat geen vragen stelt bij het waarom van de oorlog, maar alleen waarneemt, van dag tot dag. Opgeschreven in een heldere, onderkoelde taal.
Lees verder “Alles komt goed, of waarom ik graag kinderboeken lees”130ste geboortedag van J.R.R. Tolkien (1892-1973). Hoogleraar die fantasyschrijver werd. Ik moest niet veel van The Lord of the Rings hebben, totdat de pandemie uitbrak. De boeken, meer dan de film, bleken precies de nodige gelegenheid tot escapisme te bieden. Al was het maar door de beschrijving van imaginaire landschappen.
Na een bezoek aan de slavernij-tentoonstelling in het Rijksmuseum (nog te zien tot 29 augustus 2021), las ik de bijbehorende catalogus. Ik vond het een waardevolle aanvulling: door het lezen ontstond er meer samenhang in het verhaal. De tentoonstelling bestaat uit veel objecten die pas echt tot leven komen als je het verhaal erachter kent. De bijschriften in het museum en de audiotour zijn daarbij toch net te beperkt.
Toch blijven tentoonstelling en catalogus een fragmentarisch geheel. Deels komt dat door het onderwerp: de slaven in de Nederlandse koloniën hebben maar weinig sporen nagelaten. Ze werden met name zichtbaar als handelswaar of wanneer ze gestraft werden. Hun leven en lijden kwamen maar sporadisch in beeld.
Ook de wijze waarop de tentoonstelling, en dus ook de catalogus, opgezet is, maakt het lastig om het verhaal te vertellen. De tentoonstelling is ingedeeld rond een tiental hoofdpersonen. Doordat er vaak maar weinig van hen bekend is, wordt het een wat gemaakte constructie. Telkens denk je een levensverhaal te horen, maar krijg je niet veel meer te zien dan een vage schim.
Bovendien is het uitgangspunt van de tentoonstelling geweest om te onderzoeken wat er in de collectie van het Rijksmuseum te vinden is over slavernij. Die keuze zorgt voor een beperkt perspectief. Het laat daarmee ook de lastige positie zien van het museum, dat niet alleen ’s lands belangrijkste kunst- maar ook historisch museum wil zijn. Een ambitie die het niet echt kan waarmaken.
De grootste indruk in de tentoonstelling op mij kwam dan ook niet voort uit historisch materiaal, maar uit een groot modern kunstwerk van de Beninse Romuald Hazoumé. (https://www.rijksmuseum.nl/nl/stories…) Met delen van jerrycans maakt hij een slavenschip. Dit werk bracht me dichterbij de ervaring dan de rest van de tentoonstelling.
In De kosmische komedie neemt Frank Westerman ons mee met de geschiedenis van de astronomie en de ruimtevaart. Hij beschrijft het als een verlangen naar het goede bovenaardse en een streven de zondige benedenwereld te verlaten.
Dat is voor mij een van de oorzaken waardoor het boek wringt. De voortdurende goed-slecht-tegenstelling, komt gekunsteld over. In de beschrijving van Westerbork, met zijn kamp en radiotelescoop, vind ik het zelfs pijnlijk gezocht.
Er zit nog een laag onder, waar Westerman echt de plank misslaat. Keer op keer verwoordt hij een strijd tussen religie en wetenschap. Een schijntegenstelling volgens mij. De wetenschappers waren niet bezig te strijden tegen de religie, ze waren naar kennis op zoek. De religie verzette zich daartegen. Er was dus geen sprake van een onderlinge, maar van een eenzijdige strijd.
Helemaal stuitend wordt het als hij de diepe zorgen om het klimaat gelijkstelt aan eindtijdsverwachtingen in vroeger eeuwen. Daarbij negeert hij dat de huidige zorgen wetenschappelijk gefundeerd zijn, en geen kwestie van geloof zijn.
Lees verder “Uitgelezen: De kosmische komedie van Frank Westerman”Beter wordt het niet. Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie van Caroline de Gruyter is een plezier om te lezen. De nrc-columniste die al ruim twintig jaar over Europa schrijft, heeft een prettige pen en een goede neus voor anekdotes. Toch valt haar boek wat tegen.
Het werk gaat mank onder hetzelfde euvel als veel andere journalistieke boeken: het is ontstaan uit vele losse beschouwingen die maar moeilijk tot een doorlopend geheel willen worden.
De Gruyter probeert dat wel: haar rode draad is een vergelijking tussen het Habsburgse Rijk (met al zijn bevolkingsgroepen) en de Europese Unie. Een thema dat zich aan haar aandiende, toen ze na een correspondentschap in Brussel naar Wenen verhuiste.
Ze schrijft mooie en goed geïnformeerde stukken over zowel de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie als over de Europese landen en hun unie. Maar het voortdurend heen en weer springen tussen die twee doet geforceerd aan. Ze had zich beter op de geschiedenis en de doorwerking in Midden-Europa kunnen richten, en de vergelijking met Europa bewaren tot een laatste hoofdstuk. Daarin had ze bijvoorbeeld aandacht kunnen besteden aan hoe de geschiedenis in verschillende landen doorwerkt in hun houding ten opzichte van Europa. Want juist de delen die dat belichten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een gesprek met de Hongaarse ambassadeur in Noorwegen, geven het meeste inzicht.
Lees verder “Uitgelezen: Beter wordt het niet van Caroline de Gruyter”Op het eerste gezicht ziet Inventaris van enkele verliezen (2020) van Judith Schalansky eruit als andere boeken. Een harde kaft, een geheimzinnige donkere omslag (dat van het origineel Verzeichnis einiger Verluste nog net iets obscuurder). Maar de band houdt wat geheimen verborgen.
Dat mag niet verbazen, want Schalansky is niet alleen schrijver, maar ook typograaf en vormgever. Vorm en inhoud zijn in haar boeken, zoals De atlas van afgelegen eilanden uit 2013, nauw verbonden.
De Inventaris bestaat een inleiding en 12 hoofdstukken over verloren gegane zaken. Het eiland Tuanaki in de Stille Zuidzee, de Kaspische tijger, een schilderij van Caspar David Friedrich van de haven van Greifswald, de liefdesgedichten van Sappho, het Palast der Repubik in Berlijn bijvoorbeeld.
Ieder hoofdstuk wordt voorafgegaan door een zwart vel. Als je heel goed kijkt zie je, dat er met zwarte inkt een afbeelding op gedrukt is, die verschijnt, als je de pagina schuin onder het licht houdt. Bijna verdwenen, net zichtbaar.
Halverwege het boek word ik nieuwsgierig. Het boek is gebonden in katernen. Hoe is er dan voor gezorgd dat de zwarte bladzijden op de goede plek zitten? Want ieder vel heeft een pedant aan de andere kant van het katern.
De oplossing is even simpel als uitgekookt: ieder hoofdstuk blijkt precies 16 pagina’s lang te zijn. Precies één katern van 4 vel. Om en om zijn de katernen gevat in een zwart vel.
De hoofdstukken zijn dus in wezen bladvulling. Een extra uitdaging voor de schrijver. De teksten (die in meer of mindere mate verbonden zijn aan het verloren object) zijn vaak opsommend van aard, maar de rijkdom aan voorbeelden en taal maakt ze toch leesbaar. Stuk voor stuk leggen ze iets vast wat anders zou verdwijnen.
Ik was zo geen passieve lezer, maar deel van een keten: doordat ik de verhalen over verloren zaken las, bleven ze bewaard. En, zo bedacht ik me bij het dichtslaan van het boek: dit is geen literatuur, dit is beeldende kunst.
Songbook van Ruud de Wild is bedoeld als catalogus bij een gelijknamige tentoonstelling over de geschiedenis van het Nederlandse lied in het Huis van het Boek. Door de corona-crisis is de tentoonstelling uitgesteld tot 2021. Er is wel al een online tentoonstelling en het boek.
Het achterliggende idee is dat radio-dj en kunstenaar Ruud de Wild op zoek gaat naar de geschiedenis vanaf de middeleeuwen van het Nederlandse lied. Hij wordt daarbij begeleid door boekhistoricus Gammelt Verhoeven en de beheerder van Nederlandse Liederenbank bij het Meertens Instituut Martine de Bruin.
Het levert een raar boek op. De grote lading foto’s van De Wild die bijzondere edities bekijkt levert weinig meerwaarde op. Vreemder is dat uit de bijdragen van De Wild nu niet erg veel liefde voor het nederlandstalige lied spreekt. Hij lijkt vooral de hitjes te kennen (van Hazes, Meeuwis). Zo is het typisch dat hij meldt nooit veel in Boudewijn de Groot gezien te hebben. Waarom zou je dat in dit boek willen melden?
Veel interessanter zijn de historische bijdragen van Verhoeven en De Bruin. Ze vertellen mooie anecdotes over de liederen. Zoals over een versie van het Wilhelmus waarin zijn zoon Frederik Hendrik te kakken wordt gezet. Of over de lange geschiedenis van de sinterklaasliederen.
Uitgangpunt zijn de bijzondere edities (logisch voor een uitgave van een boekenmuseum), geillustreerd met een groot aantal afbeeldingen. Opmerkelijk is dat hoe populairder uitgaves van liedjes waren, hoe minder exemplaren er vaak van bewaard gebleven zijn.
Tussen de regels komen ook de sociale aspecten naar voren. Het lied als samenbindend element, soms gebruikt om zich tegen een gezamenlijke vijand af te zetten. Een rol die het lied door de mechanische reproductie kleiner geworden lijkt te zijn. Het lied hoeft niet meer live (samen) gezongen te worden om beluisterd te worden.
Toen ik de overdosis van Ruud de Wild verwerkt had, las ik met veel interesse verder in het boek. Het maakt nieuwsgierig naar de tentoonstelling volgend jaar. Ik wil die mooie boeken wel eens in het echt zien. En misschien dat de vertraging ook nog helpt om er een mooie cd van te maken.
Op 6 september overleed Michael S. Hart. Op 4 juli 1971 maakte hij eigenhandig het eerste ebook: hij tikte de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring over. Het was het begin van Project Gutenberg, waar nu, dertig jaar later, meer dan 36.000 digitale boeken te downloaden zijn.
Nu pas, bij de doorbraak van het ebook via ereaders en iPads, wordt de impact van zijn werk duidelijk. Iedereen ter wereld kan een boek als Alice in Wonderland downloaden en in welke vorm dan ook lezen en verspreiden. Scholen in de verste uithoeken hebben gratis toegang tot de wereldliteratuur.
Het was een simpel plan (tienduizend boeken algemeen toegankelijk hebben in 2000) met een simpele uitvoering. Een van de uitgangspunten van Hart was namelijk dat ieder boek zo veel mogelijk in txt-formaat opgeslagen wordt. Dat heeft ervoor gezorgd dat al zijn werk moeiteloos toegankelijk is.
Hoe lang kunnen we de boeken die we nu digitaal kopen blijven lezen? Kunnen we over tien, twintig jaar de epub-, mobi-, pdf-bestanden nog steeds openen? Het is maar de vraag. Toen we onze WP 5.1-bestanden tikten, dachten we ook dat we het voor eeuwig vastlegden. Maar de boeken van Project Gutenberg blijven. Voor iedereen en altijd toegankelijk.
Project Gutenberg is inmiddels een groot vrijwilligersproject. De boeken worden niet meer overgetikt, maar gescand en zeer nauwkeurig gecontroleerd (met hulp van het Digital Proofreaders-project. Vergelijk het met de vaak zeer matige scankwaliteit van Google Books, en je ziet dat toewijding en nauwkeurigheid essentieel zijn.