Onlangs tekende de Inspectie van het Onderwijs de Direct Duidelijk Deal. Daarin belooft de inspectie dat ze haar teksten zo toegankelijk mogelijk zal maken. Daarom kon ik, als medewerker van de inspectie, een B1-cursus volgen bij Bureau Taal.
B1 is het taalniveau dat 80 procent van de volwassenen begrijpt. Geoefende taalgebruikers schrijven meestal uit zich zelf op een hoger taalniveau: B2 of zelfs C1. Dat is een probleem. B2 wordt namelijk maar door 40 procent van de volwassenen begrepen en C1 zelfs maar door 20 procent. Geoefende taalgebruikers moeten moeite doen om een tekst te schrijven die voor de meeste mensen te begrijpen is.
Eigenlijk vond ik B1 maar niks?
Waarom deed ik mee? Eigenlijk uit nieuwsgierigheid. Omdat ik niet zo enthousiast was over B1. Word je niet gedwongen om heel veel details op te offeren? En worden we van B1 niet steeds dommer?
We volgden een paar korte bijeenkomsten en maakten thuis opdrachten. Ik was niet meteen enthousiast. Ik was bang dat B1-schrijven zou voelen als een keurslijf. Maar er gebeurde iets anders. Ik werd uitgedaagd om beter te bedenken wat ik echt bedoelde.
Vraag (Nederlandssprekende) Duitsers wat ze het mooiste Nederlandstalige woord vinden, en ze antwoorden gezellig. Dat blijkt uit onderzoek van het Haus der Niederlande van de Universiteit Münster ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan. Waarschijnlijk zegt het én iets over hoe het woord bekt in Duitse oren én over hoe ze aankijken tegen Nederland. Ze vinden ons land gezellig.
Hoe actueel is hun beeld van hun westerburen? Een blik in de Nederlandse literatuur doet het tegendeel vermoeden. Het woord gezellig kwam snel op aan het eind van de 18de eeuw. Het begrip, dat eerst alleen ‘zich in gezelschap bevinden’ betekende, kreeg toen de extra emotionele waarde. Rond 1900 kende het woord zijn hoogtepunt. Daarna begon het aan een gestage terugtocht.
Betekent die neergang dat Nederland ook minder gezellig geworden is? Heeft individualisering onze behoefte aan samenzijn verdrongen?
We mogen dan gezellig zijn, veel buitenlanders schrijven Nederlanders ook nog een andere eigenschap toe: een uitgesproken lompheid. Je moet kunnen zeggen waar het op staat. Tegen alles en iedereen.
Op het eerste gezicht spreken die twee eigenschappen elkaar tegen. Maar schijn zou kunnen bedriegen.
Tijdens de periode van de verzuiling was het vanzelfsprekend wie er bij wie aanschoof. De ontzuiling maakte daar een eind aan. Gezelschapsvorming was geen automatisme meer, maar een keuze.
Zou de lompe communicatie bedoeld zijn om te bepalen wie er in de gezellig kring past en wie niet? Wie zich aangevallen voelt door mijn woorden, hoort er niet bij, want het was maar een grapje.
Dezelfde gezelligheidscrisis spreekt ook uit het verkiezingsprogramma van de PVV. In het voorwoord schrijft de partij ze dat ze terug wil naar het oude Nederland. “Een land zonder hoofddoekjes maar met oer-Hollandse gezelligheid en respect voor ouderen.”
Draag je een hoofddoekje, of begin je over Zwarte Piet of slavernij dan ben je niet gezellig en mag je niet meer aanschuiven. (En heeft een Nederlander een dubbel paspoort, dan mag die zelfs niet stemmen.)
Gezelligheid is niet meer knus bij elkaar kruipen, met hoe meer zielen hoe meer vreugd. Gezelligheid is verworden tot bepalen wie er niet bijhoort. We kiezen niet meer wie we erbij willen hebben, we kiezen voor wie we de deur gesloten houden.
Van buiten, door Duitse ogen, ziet ons land er gezellig uit. Maar schijn kan bedriegen.
“Leuke blog, maar schrijf je wel even reikt aan in plaats van rijkt aan.”
Fijn zulke lezers.
Het was meer dan een simpele verschrijving. Want altijd als ik ‘reikt uit’ of ‘reikt aan’ wil schrijven, moet ik het opzoeken (of schrijf ik het domweg fout). Ik probeer het me in te prenten voor de volgende keer, maar zonder resultaat. Dan slaat weer net zo hard de twijfel toe.
Vraag me naar het aantal letters in het alfabet, en ik raak in dezelfde onzekerheid (was het nu 25 met of zonder lange ij?). Of het aantal dagen in het jaar (365 met of zonder schrikkeldag?). Of mensen waarvan je standaard de naam vergeet.
Met alle kennis in mijn hoofd, blijven er dezelfde twijfelpunten. Als tikken in de plaat (of schrijffouten op de harde schijf in modernere beeldspraak).
Waarom kun je bepaalde informatie niet opslaan? Is er onlosmakelijk een labeltje aan verbonden: vertrouw dit niet? Is de eerste ingeving consequent juist, of juist altijd fout? Of wordt er quantummechanisch een onbestemd antwoord opgelepeld?
Wist ik het antwoord, dan kende ik de oplossing.
En het raarste is nog: uitreiking zal ik nooit fout schrijven.