Een half jaar boeken van vrouwen

Sinds een half jaar lees ik alleen boeken geschreven door vrouwen. Daarmee ben ik halverwege mijn voornemen om dit een jaar door te zetten. Tijd voor een tussenstand.

Het was een voornemen dat vragen opriep. Wat wilde ik ermee bereiken? werd me gevraagd. Dat was nu net de crux: ik was nieuwsgierig naar wat effect op me zou zijn. Ik had geen vooropgezet doel.

Een drietal constateringen:.

Allereerst een voor de hand liggende: ik heb andere boeken gelezen, dan ik anders gedaan zou hebben gedaan. Voorheen was maar een kwart van de boeken die ik las geschreven door een vrouw. Ik wordt nu uitgedaagd buiten de paden te treden die ik normaliter voor me gebaand weet. Ik bestudeer met meer aandacht recensies, kies met meer zorg het volgende boek uit.

De tweede constatering is dat mijn leesplezier niet veranderd is. Niet in negatieve, maar ook niet in positieve zin. Ik las prachtige, maar ook tegenvallende boeken. Net als altijd.

Vanzelfsprekend dringt zich de vraag op of er een rode draad zit in de gelezen boeken. Op het eerste gezicht niet, net zoals er geen rode draad in de verzameling boeken van mannen zit. Maar er gebeurde wel bijzondere dingen bij het lezen.

Zo las ik na elkaar Zulajka opent haar ogen van Guzel Jachina en The natural way of things van Charlotte Woods. Het eerste boek beschrijft hoe een vrouw tijdens de vervolging van de Koelakken door Stalin terecht komt in een kamp aan een Siberische rivier. Het tweede boek is een vertelling van jonge vrouwen die na verschillende sekschandalen vastgehouden worden in de woestijn.

Het Tartaarse en het Australische boek verschillen in veel opzichten van elkaar. Het eerste is gebaseerd op feitelijke gebeurtenissen (overgeleverd door de grootmoeder van de auteur), het andere is fictie. In het ene blijven de gedachten van de hoofdfiguur vaag, het andere boek geeft veel meer inzicht in de gedachtenwereld van twee protagonisten.

Maar er zijn ook overeenkomsten. Hoe de mannelijke bewakers hun eigen gruwelijke weg volgen als de bevelhebbers niet meer van zich laten horen. Wat het effect is van onzekerheid. Hoe de vrouwen proberen het heft in eigen hand te nemen door zich toe te leggen op de jacht. Zo werden de boeken elkaars pedant; ze verrijkten elkaar. The natural way of things leek de psychologische invulling te zijn bij het historische verhaal van Zulajka opent haar ogen.

Dat brengt me bij een derde constatering (een voorzichtige, want vijftien boeken zijn er eigenlijk te weinig voor): de boeken van vrouwen lijken vaker te gaan over hoe hun personages zich te weer moeten stellen tegen externe krachten. Mannen schrijven vaker over de autonome ambities van hun hoofdpersonen. Ik ben benieuwd of anderen deze indruk herkennen.

Zoals gezegd las ik afgelopen half jaar andere boeken dan voorheen. Dat leidde ook tot ontdekkingen. Zoals Outline van Rachel Cusk. Hierin blijft de hoofdpersoon, een Britse schrijfster die een zomercursus geeft in Athene, bijna onzichtbaar. We lezen alleen de weerslag van de gesprekken die ze voert, en dan met name wat anderen haar vertellen. Daarmee ontstaat een outline die de contouren van de hoofdpersoon laten zien. Het is een fascinerende vorm, die leidt tot een boek met prachtige beschouwingen.

Ineens zag ik wat het lezen van boeken van vrouwen met mij doet. Want boeken die je leest vormen ook een outline van de lezer. Zolang je alleen boeken leest van mensen die op je lijken (al is het maar in geslacht), blijft die outline vaag. Het is juist de tegenstelling die scherpe lijnen trekt.

Ik dacht door een tijdlang boeken van vrouwen te lezen hen meer te begrijpen. Maar misschien leer ik wel het meest van mezelf.


Dit las ik het afgelopen half jaar:

  • Lize Spit, Het smelt.
  • Marja Pruis, Zachte riten.
  • Anousha Nzume, Hallo witte mensen.
  • Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem.
  • J.K. Rowling, Harry Potter en de vuurbeker.
  • Juli Zeh, Nullzeit.
  • Hanna Bervoets, Fuzzie.
  • Irmgard Keun, Das Mädchen, mit dem die Kinder nicht verkehren dürften.
  • Jami Attenberg, All grown up.
  • Guzel Jachina, Zulajka opent haar ogen.
  • Isabelle Jarry, J’ai nom sans bruit.
  • Charlotte Woods, The natural way of things.
  • Marijke Schermer, Noodweer.
  • Jane Gardam, Een onberispelijke man.
  • Rachel Cusk, Outline.

Eichmann in Jeruzalem

Een blog schrijven over Hannah Arendts Eichmann in Jeruzalem is haast onbegonnen werk. Daarvoor is het boek uit 1963 te complex, en is er al te veel over gezegd. Daarom hier met name één gedachte die bleef hangen toen ik het boek dichtsloeg.

Arendt schreef het boek naar aanleiding van het proces tegen Adolf Eichmann, waar ze voor de New Yorker verslag van deed. Hij was het bureaucratische brein achter de jodenvernietiging in het Derde Rijk. De Israëlische geheime dienst wist hem na de oorlog op te sporen in Argentinië en ontvoerde hem naar Jeruzalem om hem terecht te laten staan.

Arendt beschrijft minitieus de opzet van de jodenvervolging, de regionale verschillen, de rol van Eichmann en het proces. Stap voor stap krijgt het concept vorm waarmee ze beroemd is geworden: de banaliteit van het kwaad. Ze beschrijft Eichmann niet zozeer als kwaadaardig, maar als gedachten- en gewetenloos. Hij rolde de vernietigingsindustrie in — het gaf hem kansen die hij eerder niet had gekregen — en zijn geweten hield hem niet tegen.

De conclusie van Arendt is van het begin af omstreden. Zo vinden critici dat ze naïef het beeld overneemt dat Eichmann van zichzelf schetste: dat van de grijze muis.

Een ander omstreden punt is de toon die Arendt gebruikt. Die is ambtelijk, gevoelloos. Waarschijnlijk met opzet, want ze moet niets hebben van sentimentele reacties op de verschrikkingen. Zo schrijft ze bijvoorbeeld:

Aan alle kanten, op alle terreinen van het dagelijks leven ziet de moderne Duitse jeugd zich geconfronteerd met mensen die in de nazi-tijd belangrijke functies hebben bekleed en echt wel het een en ander op hun kerfstok hebben, zonder zich daardoor evenwel schuldig te voelen. De normale reactie van de jeugd die de schuld van het verleden ernstig neemt zou verontwaardiging zijn. Maar aan verontwaardiging zouden wel eens risico’s verbonden kunnen zijn – niet zozeer voor leven en gezondheid van de betrokkene als wel voor zijn carrière. Zeer begrijpelijk, dit alles; maar wanneer deze jeugd van tijd tot tijd – wij denken aan het Anne Frank-gedoe, en ook ten tijd van het Eichmannproces waren de gemoederen weer heftig in beroering – in een hysterie van schuldgevoelens uitbreekt, dan is dat niet omdat zij zo diep onder de last van het verleden, onder de schuld der vaderen gebukt gaat, maar omdat zij zich door middel van een vlucht in gevoelens, door middel van sentimentaliteit dus, aan de druk van zeer actuele, zeer reële problemen probeert te onttrekken. (p. 394-395)

Maar het onderkoelde schrijven draagt een gevaar in zich mee: heeft ze misschien wel te weinig oog voor de emotionele kant van de daders? Dat was de vraag waar ik mee bleef zitten.

Volgens mij hoort bij elke revolutie (en dat was het nationaal-socialisme ook) het opwindende besef deel uit te maken van een keerpunt van de wereldgeschiedenis. Gekoppeld met de erotiek van de macht, leidt dat vaak tot een verslavende euforie (al dan niet ondersteund met chemische middelen). Zou dat niet ook gespeeld  hebben bij Eichmann? En baseert Arendt zich niet te veel op de erop volgende periode van ontnuchtering?

En toch is Eichmann in Jeruzalem een indrukwekkend tegendraads boek (zie alleen maar hoe hard ze is over de verschillende Joodse raden). En daarmee getuigt het van een houding waar het zo vaak aan ontbreekt.

Hallo witte mensen; gesprek of dogmatische aanval

Lex Bohlmeiijer interviewde voor de podcast van de Correspondent onlangs Anousha Nzume. De aanleiding was het boek dat uitkwam van de actrice met Kameroense-Russische wortels: Hallo witte mensen. Het was een aangenaam gesprek, dat me uitnodigde het boek te lezen.

Het boek handelt over actuele thema’s als wit privilege, zwarte piet en culturele toe-eigening. Zaken waar ik me de afgelopen jaren bewuster van geworden ben. Bijvoorbeeld door de zwartepietendiscussie en de ontwikkelingen rond Sylvana Simons. En dan met name door de heftigheid die discussies hierover oproepen.

Zo hoorde ik weldenkende mensen dingen over Sylvana Simons zeggen die ze naar mijn stellige overtuiging nooit over een blanke mannelijke politicus zouden zeggen. En bij de zwartepietendiscussie werd een beeld van een onwrikbare culturele traditie voor het voetlicht gebracht, waarvan overduidelijk is dat die nergens op gestoeld is.

Met een groot deel van het betoog van het boek, dat toegankelijk geschreven is, ben ik het dan ook eens. Zo doet het me nadenken of ik bij de scoutingclub van mijn zoon eens moet beginnen over een aantal liedjes dat er gezongen worden (eerlijk gezegd voel ik daar wel een drempel). Toch riep het boek ook ergernis in me op. Zo interessant als het gesprek met Bohlmeijer was, zo belerend is de toon van het boek. Niet in de laatste plaats, doordat Nzume de lezers telkens toespreekt met lieve witte mensen. En daarbij de lezer reacties toeschrijft, die hij, wit of niet, helemaal niet hoeft te hebben.

Ik mis hier het gesprek (hoe moeilijk dat ook is te suggereren in een boek), een wederzijdse onzekerheid. Nzume doceert, begrip voor andermans positie voorwendend. Mij krijgt ze er niet in mee. En dat is jammer. Want van deze discussie is veel te leren. Bij tijd en wijle is het boek een eye opener. Ik zou het prettig vinden als ik daardoor aan het denken gezet wordt, in plaats van dat me opgedragen wordt hoe ik dien te denken.

Waar ik echt moeite mee heb is het laatste hoofdstuk over culturele toe-eigening. Het vaardigt een verbod uit op het overnemen van culturele kenmerken uit gemarginaliseerde culturen. Nzume geeft sterke voorbeelden: Boeddha-beelden in yogalessen die niets met Boeddha te maken hebben. Het komt voort uit een hang naar het exotische waar ik weinig mee heb. Maar verbieden? Belachelijk maken lijkt me een betere weg.

Want uiteindelijk komt een groot deel van de culturele vooruitgang voort uit de uitwisseling tussen culturen, met welke oorspronkelijke beweegreden dan ook. Dat tegengaan is de dood in de pot. Het lijkt ook uit te gaan van het waanbeeld dat de gemarginaliseerde culturen altijd zo geweest zijn. Terwijl ook zij geworden zijn tot wat ze zijn in contact met andere culturen. En zich zullen blijven ontwikkelen.

Wit privilege is een krachtig begrip, dat te denken kan geven. Het is belangrijk dat daar meer bewustzijn over ontstaat. De dogmatische aanval lijkt me daarvoor niet de geschikte methode.

Twee vrouwen voor de Libris-prijs

Geen betere start van mijn voornemen een jaar alleen boeken van vrouwen te lezen, dan de twee ‘vrouwenboeken’ die kans maken morgen de Libris Literatuurprijs te winnen. Een groter verschil dan tussen Het smelt van Lize Spit en Zachte riten van Marja Pruis is moeilijk voorstelbaar.

Het smelt

Het smelt is een grote hit: 160.000 exemplaren verkocht plakt de uitgever inmiddels op het omslag. Zulke aantallen haal je alleen als lezers het boek echt mooi vinden; mond-tot-mondreclame is essentieel. Ik kan dus gerust verklaren dat het boek me niets deed; uitgever en lezers kunnen het naast zich neerleggen. Ik vond het te lang, te wijdsprakig, te plotgedreven (waarbij het plot mij halverwege het boek al begon te dagen). Had er niet een redacteur naar moeten kijken? De verkoopcijfers zeggen van niet.

Zachte riten

Nee, dan Zachte riten. Marja Pruis schrijft…

Als je bijvoorbeeld een gevoel van gemis of een ervaring van vergankelijkheid omstandig toelicht, verpest je de onbestemdheid van het gevoel, het kortstondige van het moment.

… en verwoordt daarmee waarom ik dit zo’n mooi boek vind en Het smelt niet.

Zo’n fijnzinnig boek als Zachte riten heb ik in tijden niet gelezen. Het draait om een universitaire poëzie-docente van achter in de veertig. Veel vraagt haar aandacht: de studenten, de poëzie, het verdwijnen van haar broer, de terminale ziekte van een vriendin, beschuldigingen aan het adres van een collega waar ze zeer op gesteld is.

Pruis laat al deze draden naast elkaar lopen, weeft er geen plot van. En vooral: ze werkt niet naar een ontknoping. Daarmee roept ze een herkenbaar levensgevoel op: alles vraagt om aandacht en blijft om aandacht vragen. De constante ben je zelf, je manier om op de ontwikkelingen te reflecteren en te reageren.

Deze gelaagdheid komt terug in de stijl. Pruis schrijft prachtige zinnen. Als ik ze lees, hoor ik Debussy. Bijna iedere zin is af, kan op zichzelf staan. Bij elkaar maken ze de harmonieën. (Het is niet voor niks dat Cézanne in het boek opduikt: de schilder die door nevenschikking een complexe wereld kan verbeelden.)

Inhoud en stijl sluiten naadloos op elkaar aan. Het lezen riep in mij het gevoel op dat ik ook kan hebben bij het luisteren naar een middellange compositie: je mag het over je laten komen, hoeft niet alles te begrijpen. En waarschijnlijk hoor je de volgende keer weer iets anders.

Als een jaar vrouwenboeken meer van dit soort leessensaties oplevert, ben ik blij!