Filmrecensie: Addicted to love

  • Verenigde Staten, 1997
  • Regie: Griffin Dunne
  • Met: Meg Ryan, Matthew Broderick, Kelly Preston, Tcheky Karyo
  • Scenario: Robert Gordon
  • Camera: Andrew Dunn
  • Geluid: Ed Novick
  • Montage: Elizabeth Kling
  • Art directie: Robin Standefer
  • Muziek: Rachel Portman
  • kleur, 100 minuten
  • Gezien: 5 augustus 1997, Sneak Preview, Camera Utrecht

Het lijkt treurig gesteld met de Hollywoodkomedie. Wordt er een verhaal gesponnen om Meg Ryan, steelt de Turkse Fransman Tcheky Karyo de show. In zoverre er iets te stelen valt in de eerste lange film van regisseur Griffin Dunne (als acteur bekend door zijn hoofdrol in After hours).

In Addicted to love lijkt de astronoom Sam (Matthew Broderick) het goed getroffen te hebben met de lerares Linda (Kelly Preston). Er is een klein probleem: hij voelt zich helemaal thuis in hun geboortedorp, terwijl zij het gevoel heeft dat er meer te zien valt in de wereld. Als ze de kans krijgt om een tijdje les te geven in New York vertrekt ze dan ook, om Sam na een paar weken een afscheidsbrief te sturen. Hij laat het er niet bij zitten en reist haar achterna. Ze blijkt samen te wonen met de Franse restauranthouder Anton (Tcheky Karyo). Sam kraakt een krot aan de overkant van de straat om het stel met een camera obscura in de gaten te houden. En dan verschijnt Maggie (Meg Ryan), die net verlaten is door Anton. Ze is veel krachtdadiger dan Sam en haar enige doel is wraak.

Romantische komedies mogen een beetje ongeloofwaardig zijn, maar in Addicted to love worden de grenzen wel erg opgerekt. Om twaalf uur ‘s middags met een telescoop een supernova waarnemen en daarna het logge gevaarte op een grasveldje richten en de geliefde haarscherp in beeld krijgen? Je moet je verstand wel erg dicht bij nul zetten. Met een foto rondlopen in Manhattan en iemand tegenkomen die de gefotografeerde herkent? Wat een toeval! Toch wil ik nog wel meegaan in dit soort ongerijmdheden. Maar ik haak af als Meg Ryan een stoere, in leer verpakte, bitch moet zijn. En ik bevind me daarbij in goed gezelschap: Ryan lijkt er zelf ook niet in te geloven.

Nu is Meg Ryan toch al beter in gekke gezichten trekken dan in acteren. Emotiewisselingen krijgen we niet van haar te zien. Dunne toont alleen maar momentopnamen van haar gezicht, die pas betekenis krijgen in de montage. Nu moet gezegd worden dat ze aan haar tegenspeler Matthew Broderick ook niet veel stimulans heeft. Hij heeft een gezicht en een expressie die je meteen vergeet als hij uit beeld is verdwenen. Dat Maggie ook maar iets in Sam zou zien wordt daardoor zeer ongeloofwaardig.

Gelukkig wordt naarmate de film vordert, de rol van Anton belangrijk. Karyo weet hem komisch neer te zetten zonder de inhoud te vergeten. Alle vooroordelen over Fransen –dat ze impulsief en gepassioneerd zouden zijn– worden bevestigd. Daarvoor hoeft Karyo niet zoveel te doen. Het contrast met een aantal halfdode Amerikanen is voldoende.

Zelfs de vormgeving dreigt zo nu en dan Ryan en Broderick te overschaduwen. De camera obscura, het witkalken van de muur waarbij het geprojecteerde beeld veeg voor veeg duidelijk wordt, de collage die Maggie stukje bij beetje aanbrengt op de muur, het ziet er mooi uit. Je zou bijna zeggen dat het jammer is dat de acteurs er telkens voorstaan.

Langzaam kruipt de film naar een zeer voorspelbaar einde. Het is misschien wel het grootste genoegen. Niet omdat ze elkaar vinden (want het wordt toch niets met die twee), maar omdat het tijd is voor de titels.


  • Cijfer (0-10): 4

Filmrecensie: Batman & Robin

  • Verenigde Staten, 1997
  • Regie: Joel Schumacher
  • Met: Arnold Schwarzenegger, George Clooney, Chris O’Donnel, Uma Thurman, Alicia Silverstone, Michael Gough
  • Scenario: Akiva Goldsman, Christopher McQuarrie
  • Camera: Stephen Goldblatt
  • Geluid: Petur Hliddal
  • Montage: Dennis Virkler
  • Art directie: Barbara Ling
  • Muziek: Elliot Goldenthal
  • kleur, 130 minuten
  • Gezien: 15 juli 1997, Sneak Preview, Camera Utrecht

Of ik een film nu prachtig of vreselijk vind, hoogst zelden heb ik het gevoel dat ik in de bioscoop mijn tijd zit te verdoen. Maar bij Batman & Robin, de vierde uit de Batman-reeks, overviel me het verlangen naar huis. Waar kwam dit vandaan?

Batman & Robin is een product van absolute ongeinteresseerdheid. Of het nu de regie, het script, het spel of de decors zijn, het is allemaal een rommeltje. De makers weten dat ze aan een film bezig zijn die zichzelf wel verkoopt en dus hun zakken zal vullen. Buiten deze financiële overwegingen lijkt er geen enkele reden te zijn waarom deze film gemaakt moest worden. Waarom zou ik er dan naar moeten kijken?

Deel drie uit de reeks, Batman forever, ook geregisseerd door Joel Schumacher, was al geen hoogtepunt. Maar er viel nog voldoende te genieten, bijvoorbeeld van de vileine Tommy Lee Jones en de doorgedraaide James Carrey. In superheldenfilms zijn het juist de schurken die de sjeu moeten brengen. In Batman & Robin krijgen we te maken met Arnold Schwarzennegger. Hij speelt de gedeprimeerde wetenschapper Mr. Freeze die zijn doodzieke vrouw heeft ingevroren om op zoek te gaan naar een geneeswijze. Helaas is hij uitgegleden bij het bassin vloeibare stikstof, waardoor hij alleen maar in leven kan blijven bij temperaturen onder het vriespunt. Omdat hij geen ondersteuning krijgt bij zijn medische onderzoeken besluit hij heel Gotham City te bevriezen. Je ziet het aan en denkt “Ach jochie toch.” Niet echt een reactie die een schurk dient op te roepen.

Kompaan in het kwaad is Poison Ivy (Uma Thurman), strijdster voor de plantenwereld. Om die te laten overleven wil ze de dierenwereld, inclusief de mensheid, verdelgen. Ze weet alle mannen te betoveren met haar parfum, om ze dan om te brengen met haar giftige lippen. Er is een klein probleempje: Thurman heeft de erotische uitstraling van een dovenetel, en daardoor zijn al haar pogingen de rol met overtuiging neer te zetten bij voorbaat gedoemd te mislukken.

Zijn de schurken nogal slap, de helden krijgen al helemaal niet de gelegenheid iets van de film te maken. Batman (George Clooney) en Robin (Chris O’Donnell) zoeken de grenzen van hun wederzijds vertrouwen en moeten daarbij sentimentele teksten uitslaan die geen enkele acteur behoorlijk uit de mond zou krijgen. Als de butler Alfred (vaste kracht Michael Gough) ook nog stervend blijkt te zijn kunnen de tenen helemaal gekromd worden. Enig lichtpunt is de verschijning van het nichtje van Alfred (Alicia Silverstone). Zij brengt de energie die de andere rollen zo missen. Maar waarom hier een Britse rol met een vet Amerikaans accent gespeeld wordt blijft een raadsel.

Maar vooruit, Batman-films draaien niet om script of spel, maar vormgeving en actie. Helaas, Gotham heeft zijn intrigerende, duistere naargeestigheid verloren. Het is niet meer de hoofdstad van camp, maar van kitsch. Wie deze kleurenbagger bij elkaar verzonnen heeft mag wat mij betreft terug naar de houtskoolklas. En dan te bedenken dat regisseur Schumacher ooit als vormgever begonnen is.

Met de actiescenes is het al even droevig gesteld. Door gebrek aan opbouw en rommelige choreografie en montage zijn ze al even morsig geworden als de rest van de film. Een fietstochtje door de stad zorgt voor meer adrenaline.

Toen ik na de film weer buiten stond realiseerde ik dat ik me in ruim twee uur welgeteld tien seconden geamuseerd had. Het wordt tijd om Batman en Robin te laten spelen met hun batmobiles op te sluiten met hun Battoys en iets nieuws te bedenken.

  • Cijfer (0-10): 2

Filmrecensie: Bean

  • Verenigd Koninkrijk, 1997
  • Regie: Mel Smith
  • Met: Rowan Atkinson, Peter MacNicol, Burt Reynolds
  • Scenario: Richard Curtis, Robin Driscoll, Rowan Atkinson
  • Camera: Francis Kenny
  • Geluid: Robert Anderson
  • Montage: Chris Blunden
  • Art directie: Peter Larkin
  • kleur, 90 minuten
  • Gezien: 1 juli 1997, Sneak Preview, Camera Utrecht

De eerste keer dat ik Rowan Atkinson Mr. Bean zag spelen viel ik daadwerkelijk van de bank van het lachen. De volgende keren kon me beter in bedwang houden, maar de elastische koppen van Atkinson, het vileine en het onhandige van Bean, de bekrompen Engelse wereld: het bleef heerlijk om naar te kijken. Ik juichte dus toch een beetje mee toen Bean: the ultimate disaster movie in de Sneak Preview gedraaid werd.

Maar helaas. Bean is bedoeld om de Amerikaans markt te veroveren, niet om de fans een plezier te doen. Een aantal grappen is regelrecht uit de tv-afleveringen gehaald. Deze dienen om een verhaaltje aan te kleden, dat afzichtelijk dun is. Een Amerikaanse galerie vraagt aan de Londense National Galery om een belangrijk kunsthistoricus te sturen voor een reeks voordrachten. Ze vaardigen echter de meest vreselijke zaalwacht af: Bean. Deze weet bijna de carriere en het huwelijk van zijn gastheer (Peter MacNicol) te gronde te richten.

Natuurlijk valt er te lachen bij Bean. Maar door het gekunstelde verhaal is de film lang niet zo leuk als de tv-afleveringen. Je zult me niet snel horen zeggen dat je beter het kleine scherm kunt bekijken dan het bioscoopdoek. Nu wel helaas.

Een van de problemen van Bean is, dat het karakter van Mr. Bean zo aangetast is, dat het een stuk minder leuk geworden is. In een sketch van een kwartier kan Bean uitstekend een van de wereld afgesloten, zwijgend en onhandig type zijn. Maar tenzij je een remake van Rain man wil maken, is dat voor een avondvullende film niet vol te houden. Dus Bean moet praten en een persoonlijkheid hebben, en dat is nou net niet z’n sterkste kant (in tegenstelling tot Blackadder). Daarnaast komt de mimiek van Atkinson veel beter tot z’n recht op het tv-scherm, dat geknipt is voor close ups.

Voor Bean-fans (en wie is dat niet) zal de film Bean waarschijnlijk tegenvallen, terwijl het maar de vraag is of de Amerikaanse markt Jim Carrey wil inruilen voor de meer ingetogen Atkinson. Maar dat de film een artistieke mislukking is zal wel niet inhouden dat het ook een financiele misser wordt.

  • Cijfer (0-10): 6

Filmrecensie: All stars


All stars is vol van sterren, bekend van radio en tv. Dat het sterdom weinig te maken heeft met speltalent maakt de film schrijnend duidelijk. Bovendien is het verhaal een ongelukkige menging van leut en zware onderwerpen. Regisseur Jean van de Velde (De kleine blonde dood) was aanvankelijk aangezocht als ‘scriptdoctor’ en hij had zich beter wat meer op die taak kunnen richten.

All stars draait om zeven vrienden die als jochies in hetzelfde voetbalelftal terecht kwamen en vijftien jaar later nog steeds samen spelen, ondanks het karige succes. Binnenkort spelen ze hun vijfhonderdste wedstrijd, en Bram (Danny de Munk) wil er iets moois van maken. Maar zijn teamgenoten hebben het eigenlijk te druk. De ene moet wennen aan de zwangerschap van zijn vriendin, de andere probeert zijn rijke vader te ontlopen, de volgende neemt juist zijn invalide vader in huis. Wat betekent het team eigenlijk nog voor hen?

Voor wie elke zondag op het veld staat zit de film vol met bekende humor. En als je er tegen kan dat Feijenoord voor schut gezet wordt, dan ben je verzekerd van een aantal lachsalvo’s. Had Jean van de Velde zich daartoe beperkt, dan was er weinig met de film mis geweest.

Maar Van de Velde wil een aantal serieuze onderwerpen aansnijden: homoseksualiteit, vader-zoon verhoudingen, de moeizame verhoudingen tussen de jongens die niet willen opgroeien en hun vriendinnen. Daarvoor is het nodig dat zijn acteurs serieuze scenes spelen. En dan wreekt zich het aantrekken van populaire tv-sterretjes. Je krijgt bijna medelijden met Danny de Munk. Antonie Kamerling toont dat hij wat meer ervaring heeft, maar echt overtuigend is hij ook niet te noemen. Daphne Deckers kan niet meer dan betoverend uit haar blauwe ogen kijken. Het enige goede spel komt van twee oudgedienden: Hans Dagelet en Frits Lambrechts. Als zij in beeld zijn lijkt het ineens of je naar een heel andere film zit te kijken.

All stars had een vermakelijke film over een vriendenclub kunnen zijn. Het is echter een jongenssoap geworden. Als ik een soap wil zien, dan zet ik de televisie wel aan.


  • Cijfer (0-10): 4

Filmrecensie: Un air de famille


Vorig jaar was een van de verrassingen in de filmtheaters was Chacun cherche son chat van Cedric Klapisch. Deze vrolijke en anarchistische film deed verlangen naar meer. De opvolger Un air de famille blijkt strenger van toon te zijn, maar de sterke humor is gebleven.

Un air de famille speelt in een kroeg in een Franse provinciestad. De eigenaar Henri is een verzuurde man en barman Denis is ook al niet te vrolijk, omdat Henri’s zus Betty het net met hem heeft uitgemaakt. Iedere vrijdag verzamelt de familie van Henri zich in de kroeg voordat ze uit eten gaan. De tweede broer, Philippe, is een geslaagd zakenman. Zijn vrouw Yolande is een dom gansje dat vandaag haar verjaardag viert. Moeder bemoeit zich met iedereen, en laat haar voorkeuren op een tactloze wijze merken. Het wachten is op de vrouw Henri. Hij durft niemand te vertellen dat ze bij hem is weggelopen. Er ontspint zich een familiedrama waar de drank de tongen vals maakt, terwijl alle familieleden toch afhankelijk van elkaar blijken te zijn.

Un air de famille is gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van Agnes Jaoui en Jean-Pierre Bacri. Zij maken ook deel uit van de cast die het stuk al eerder op de planken bracht. Toneelverfilmingen dragen het gevaar in zich erg statisch te worden. Ook Klapisch laat de handeling bijna in real time plaatsvinden in een afgesloten ruimte, maar in dit geval werkt het goed, omdat het de claustrofobische sfeer van het script benadrukt. Met afgewogen camerabewegingen en -posities tast Klapisch de ruimte en de personages af.

Er wordt zeer goed geacteerd in deze film. Dat de acteurs de rollen al vaak in het theater hebben gespeeld is te zien aan de diepte van de karakters, terwijl je niet het gevoel krijgt dat ze op hun personages zijn uitgekeken. Wat aanvankelijk karikaturen lijken, worden mensen van vlees en bloed. Gevoelige scenes worden afgewisseld met hilarische situaties. Het moment dat Yolande kadootjes krijgt die ze helemaal niet wil hebben is onbetaalbaar.

In tegenstelling tot het theater kun je film in een blik stoppen en naar het buitenland sturen. Hierdoor kunnen we genieten van een uitstekend Frans toneelstuk, dat op een mooie manier laat zien hoe een familie een onontbeerlijke last is. Bovendien bevestigt Un air de famille het gevoelige en komische talent van Klapisch. Laat zijn volgende film maar doorkomen.


  • Cijfer (0-10): 8

Filmrecensie: Blood and wine

Zet een sneakpubliek in het donker en projecteer de naam van Jack Nicholson. Een gejuich breekt los. Vertoon daarna de naam van Michael Caine en het blijft stil. Blood and wine, de nieuwe film van veteraan Bob Rafelson, geeft Nicholson weer de kans zijn kunnen te laten zien, maar Caine steelt de show. En daarmee is het enige positieve over de film gezegd.

Blood and wine speelt in en om Miami. Nicholson is een niet te succesvolle wijnhandelaar die te veel geld uitgeeft aan mooie jonge dames. Zijn vrouw, Judy Davis, is zijn gekonkel aardig zat, en zijn stiefzoon, Stephen Dorff, die het liefste haaien vangt, is ook al niet erg op hem gesteld. Vader en zoon komen een mooie Cubaanse (Jennifer Lopez) tegen en raken beide op haar verkikkerd. Om zijn schulden op te schonen schakelt Nicholson de Britse inbreker Michael Caine in. Genoeg aanleiding voor verwikkelingen.

De film houdt het midden tussen een thriller en een achtervolgingsdrama, maar mislukt in beide genres. Het blijft zouteloos en de enige spanning zit in de vechtscenes, maar daarvoor kan je beter naar een actiefilm toe. Het verhaal is rommelig en ongeloofwaardig. De psychologische mogelijkheden die het script biedt, zoals de conflicten tussen vader en zoon, hebzucht en liefde, komen niet uit de verf.

Jack Nicholson vertoont zijn bekende kunstjes weer. Als je hem de eerste keer ziet, op zijn rug, weet je wat voor een gezicht hij trekt, en die grimas blijft. Michael Caine is de enige die je nieuwsgierig maakt naar zijn personage. Zijn slonzigheid is fascinerend en verraadt diepte. Treurig dieptepunt is het spel van Lopez, die zich van pose naar pose beweegt, onderwijl scenes waarin zij vertelt over haar verleden als bootvluchteling, haast lachwekkend verpestend. Dorff en Davis zijn lang niet zo ergerlijk, maar daar blijft het ook bij. Judy Davis krijgt de kans niet (de vrouwenrollen zijn nog platter dan de mannenrollen), Stephen Dorff lijkt niet meer in huis te hebben.

De enscenering is ook al niet te boeiend. Vooral de waterscènes doen vermoeden dat het geld na de inhuur van Nicholson op was. De zee is al even onnatuurlijk als bij Fellini, maar die deed dat tenminste opzettelijk. Enig technisch lichtpuntje is het feit dat de film een originele score heeft, in plaats van de zo gebruikelijke ‘best of’ soundtrack.

Bij Blood and wine is duidelijk ingezet op een persoon, Jack Nicholson. Waar hij onbevredigend werk aflevert blijft er voor de rest weinig over. Want een niet spannende thriller, met welke namen dan ook, daar zit niemand op te wachten.

  • Cijfer (0-10): 4

Februari 1997