Veel mensen, en volken, zijn min of meer bewust de mening toegedaan dat ‘elke vreemdeling een vijand is’. Meestal ligt die overtuiging ergens diep weggestopt, als een sluimerend virus; ze komt alleen in losse, toevallige reacties tot uiting en leidt niet tot een samenhangend gedachtensysteem. Maar als dat wel gebeurt, als het onuitgesproken dogma het uitgangspunt van een sluitende redenering wordt, dan staat aan het eind van de keten het Lager.
Dat schreef Primo Levi (1919-1987) in het voorwoord van zijn Auschwitz-boek Is dit een mens. Het is een opmerkelijke zin voor een overlevende van de Shoah: hij is geen slachtoffer van het kwaad, maar uiteindelijk van een wijd verspreide menselijke eigenschap.
Is dit een mens is toch al een zeer opmerkelijk voorbeeld van kampliteratuur. Levi, scheikundige, beschrijft met een klinische blik de sociale structuur in het kamp. Daar blijven de scheidslijnen tussen goed en fout echt anders te lopen dan in het algemeen verondersteld wordt.
Sterker: hij beschrijft het kamp als een systeem waarin de gevangene ontmenselijkt moet worden. Waar dat slaagt hebben de begrippen goed en fout geen werking meer. (Later, kort voor zijn dood (vermoedelijk zelfmoord) beschreef hij in De verdronkene en geredden hoe de goeden sowieso ten dode opgeschreven waren, wat inhield dat iedereen die gered was schuldig moest zijn).
Het opmerkelijke is dat al deze nuancering van goed en kwaad geen nuancering van het absolute kwaad van de Endlösung inhoudt. Daders en slachtoffers in al hun aspecten proberen te begrijpen is geen ontkenning van het absolute kwaad.
Het kwaad is ook daarin zo erg, dat het haast iedereen medeplichtig weet te maken.