Kroonjaren deden me niet zoveel. De dag voor de verjaardag was niet anders dan die erna.
Tot ik vorig jaar vijftig werd. “Dit is het,” dacht ik, “hier zal ik het mee moeten doen, en anderen ook. Er valt vast nog een en ander te verbeteren, maar veranderen lijkt me hoog gegrepen. Ik ben wie ik ben.”
Wonderlijk genoeg zette juist dat besef een verandering in gang. Steeds vaker durfde ik te zeggen wat ik niet goed had gedaan, of waar ik onzeker over was.
Ook toen ik een paar weken geleden dit weblog weer tot leven wekte, sloop het er zonder opzet in. In meer of mindere mate schreef ik over voorvallen waar ik niet trots op ben.
Het werkte bevrijdend. En het riep reacties op. Iemand, wier werk ik bewonder, schreef me vorige week hoe blij ze was met wat ik blogde. Dat ze er in leest dat we allemaal mens zijn. Dat ze worstelt met alle rollen die ze perfect wil vervullen. Dat ze zou willen dat we eerlijker zouden zijn over wat het leven soms moeilijk maakt.
Er viel me een boel te binnen naar aanleiding van haar woorden. Maar telkens kwam ik uit bij dit gevoel: hoe beknellend is toch de cultuur die opdraagt overal maar het positieve van in te zien, die de somberheid en de zorg in de ban doet.
Terwijl de erkenning van de onvolmaaktheid zoveel kan opleveren. Besef van wat we kunnen verbeteren om verder te komen. Inzicht in wat anderen drijft zonder ze te veroordelen. Tevredenheid over hoe ver we gekomen zijn. Het bewustzijn dat mildheid niet hetzelfde is als onverschilligheid. (Een les die ik zelf nog wel een paar keer mag herhalen.)
We moesten maar eens, naast onze successen, ook onze onvolmaaktheid vieren.