Ode aan een vulpen

Hoe oud de pen is, kan ik haar niet meer vragen. Het is een Parker 51, die alleen uit de inktpot gevuld kan worden. Deze pennen zijn gemaakt van 1948 tot 1972. Specialisten kunnen deze pen, met gouden dop en navy green houder, vast preciezer dateren. Ik houd erop dat mijn moeder hem gekregen heeft tijdens haar middelbare schooltijd of kort daarna. Ergens in de tweede helft van de jaren vijftig of het begin van de jaren zestig.

Ik heb haar haar laatste jaren niet meer met de pen zien schrijven. Haar bureau lag vol met andere pennen, en bovendien deed ze het meeste schrijfwerk op haar Mac. Maar toen ik de pen weer vulde met inkt, schreef ze weer meteen. Eerst nog weifelend, maar al snel verraadde niets meer dat de punt al jarenlang in de dop gerust had.

Het was een bijzonder gevoel om te schrijven met de pen waarmee mijn moeder decennia haar gedachten had neergepend. Een doorlopende lijn.

Ik ben dan ook een groot liefhebber van vulpennen. Als het maar even kan ontwerp ik mijn teksten ermee. Een ingewikkelde verhaal voor het werk, een opzet voor een weblog, een gedachte over hoe het gaat, ik start het liefst op papier.

Het lijkt omslachtig: eerst een tekst met de hand schrijven en hem dan pas intikken (want uiteindelijk moet bijna alles digitaal). Maar voor mij is het juist efficiënt. Het inkloppen is de eerste, en belangrijkste, redactieslag. Ik denk dan na over wat ik werkelijk wil zeggen, of alles wat ik geschreven heb echt nodig is of dat er meer toelichting bij moet, of de volgorde anders moet.

Omdat ik weet dat die redactieslag nog komt, valt het schrijven van het eerste concept me veel gemakkelijker. Ik schrijf op wat er in me opkomt, zonder dat mijn innerlijke redacteur de baas gaat spelen. Jij mag straks, denk ik, en ik schrijf door. Er valt op papier ook niet zoveel te corrigeren. Wat doorhalen hier, een pijl daar, meer kan niet.

En dan heb ik nog niet over het genoegen dat het schrijven geeft. Helemaal met een vulpen die glijdt over het papier en die je ontspannen in de hand kunt houden. Het fysieke contact met het papier, glad als huid, versterkt de sensualiteit. De vormen van de letters geven uiting aan de emotie van het moment. Allemaal sensaties waarbij het werken op een computer als kille activiteit afsteekt.

Niets fijner dus dan dit blog schrijven met een mooie, met de geschiedenis verbonden, vulpen. Ik kan me niet voorstellen, dat er ooit een innovatie komt die me dat laat opgeven.

Leve de onvolmaaktheid

Kroonjaren deden me niet zoveel. De dag voor de verjaardag was niet anders dan die erna.

Tot ik vorig jaar vijftig werd. “Dit is het,” dacht ik, “hier zal ik het mee moeten doen, en anderen ook. Er valt vast nog een en ander te verbeteren, maar veranderen lijkt me hoog gegrepen. Ik ben wie ik ben.”

Wonderlijk genoeg zette juist dat besef een verandering in gang. Steeds vaker durfde ik te zeggen wat ik niet goed had gedaan, of waar ik onzeker over was.

Ook toen ik een paar weken geleden dit weblog weer tot leven wekte, sloop het er zonder opzet in. In meer of mindere mate schreef ik over voorvallen waar ik niet trots op ben.

Het werkte bevrijdend. En het riep reacties op. Iemand, wier werk ik bewonder, schreef me vorige week hoe blij ze was met wat ik blogde. Dat ze er in leest dat we allemaal mens zijn. Dat ze worstelt met alle rollen die ze perfect wil vervullen. Dat ze zou willen dat we eerlijker zouden zijn over wat het leven soms moeilijk maakt.

Er viel me een boel te binnen naar aanleiding van haar woorden. Maar telkens kwam ik uit bij dit gevoel: hoe beknellend is toch de cultuur die opdraagt overal maar het positieve van in te zien, die de somberheid en de zorg in de ban doet.

Terwijl de erkenning van de onvolmaaktheid zoveel kan opleveren. Besef van wat we kunnen verbeteren om verder te komen. Inzicht in wat anderen drijft zonder ze te veroordelen. Tevredenheid over hoe ver we gekomen zijn. Het bewustzijn dat mildheid niet hetzelfde is als onverschilligheid. (Een les die ik zelf nog wel een paar keer mag herhalen.)

We moesten maar eens, naast onze successen, ook onze onvolmaaktheid vieren.

Zonder opgaaf van redenen

Nog even over het medeplichtig maken van het slachtoffer.

Als kleine jongen met een schriele stem was ik een makkelijke prooi voor pesterijen. Met name in de straat, maar ook wel op school. Ik stond laag in de pikorde, maar niet helemaal onderaan. In mijn klas zat Klaas, brilletje, onhippe kleren, eenoudergezin, op zichzelf, een beetje raar.

Tijdens een pauze wisten twee pestkoppen me te vinden. “Daar komt Klaas,” zeiden ze me, en zonder opgaaf van redenen: “jij gaat hem een stomp in zijn buik geven”. Ik liep op Klaas af, gaf hem een stomp, en liep zwijgend weg.

Het heeft me decennia achtervolgd. Telkens als de herinnering, bij nacht en ontij, naar boven kwam, overviel me een beklemmend gevoel van schaamte.

Twee jaar geleden ging ik voor het eerst naar een reünie van mijn lagere school. Klaas was er ook. Op een stil moment sprak ik hem aan. Ik maakte hem mijn excuses.

Klaas kon zich niets van het voorval herinneren.

Echte mannen

“Nu kun je van vrouwen veel leren, maar niet om man te worden” las ik in de krant. Moet dat dan? vroeg ik me af.

Op een ochtend, ik moet een jaar of tien zijn geweest, had mijn vader een rekstok geklemd in de deurpost tussen de slaap- en de badkamer. Hij tilde mij op. “Je gaat je optrekken, en je doet dat vanaf nu elke dag.”

Hij probeerde een man van mij te maken. Vast vanuit de beste bedoelingen. Het hielp niet. Ook later stelde mijn gebrek aan mannelijkheid hem teleur. Ik ging niet naar het corps, werd afgekeurd voor militaire dienst. Daar hadden ze nog wat van me kunnen maken.

Dertig jaar later ben ik wie ik ben. Ik heb best wat op mezelf aan te merken. Maar nooit voel ik de behoefte mannelijker te zijn.

Het leven is toch niet pas geslaagd als je voldoende man of vrouw geworden bent?

Sterven in eenzaamheid

Sander de Hosson is longarts in Assen. Hij schrijft doorvoelde en doordachte blogs over palliatieve zorg. Zoals ‘Alleen‘, over het grote belang dat er iemand bij het sterven is, voor de stervende, maar zeker ook voor de achterblijvers.

Een familie op weg naar een overlijden in het ziekenhuis verdient een zwaailicht. Niemand hoort alleen te sterven. Het is van uitzonderlijk belang dat een familie bij een overlijden kan zijn, uiteraard voor de stervende, maar vooral ook voor degenen die verder moet. Voor wie dit een uitermate belangrijke herinnering zal worden.

Zoals zo vaak bij zijn verhalen was ik geraakt door zijn verhaal. Het riep herinneringen op van twaalf jaar geleden. Herinneringen die wel vraagtekens zetten bij zijn betoog..

Ze was veel te jong om te gaan. Dat voel ik nu des te meer, nu ik bijna haar leeftijd bereikt heb. Ze had zo lang mogelijk hoop gehouden, totdat het doodvonnis onverbiddelijk was. Het ziekenhuis werd verruild voor het hospice (een hemel op aarde).

Spreken kon ze nog, maar praten niet. Ze had haar hele leven geknokt, was heftige ervaringen te boven gekomen, had wat van haar leven gemaakt. Ze ging echt de controle niet opgeven. Als je de stervenskitsch mag geloven, dan moest nu de periode van het doorleefde afscheid aanbreken. Ze kon het niet, en ik vraag me af in hoeveel gevallen het echt volgens de ‘regeltjes’ gaat.

We zaten om en om aan haar bed. Koetjes en kalfjes, voorlezen, stilte. Ze haalde haar verjaardag –haar laatste mooie dag– toen was het klaar. De ziekte gaf de beslissende slagen; palliatieve sedatie was het enige wat restte.

Tien dagen later, in de vroege nacht, werd ik gewekt. Ze was overleden. Net toen haar dochter (die in de laatste dagen veel sterker was dan ik) even de kamer had verlaten.

Na al die jaren ben ik nog steeds boos en verdrietig als ik denk aan deze periode van lijden, maar niet over dit einde. Want het moest zo zijn. We hebben haar begeleid tot waar het lot haar bracht; de laatste stap kon ze alleen in eenzaamheid doen. Want sterven kan alleen op je eigen manier.

Een zee van onzekerheid

De laatste tijd had ik het genoegen om regelmatig met iemand van gedachten te wisselen over het leven.

Ze spreidde een spiritueel wereldbeeld tentoon. Een geloof in iets alomvattends, waarvan ik de naam maar niet kan onthouden, maar die natuurlijk wel met een A begint (hoewel het raar is dat zoiets een naam kan hebben, omdat een naam een reductie is).

Tot mijn verrassing volgde in mijn atheïstische brein geen afkeur, geen dedain (zoals gebruikelijk), maar herkenning. Genegenheid zal vast een rol gespeeld hebben. Maar er was meer.

Een tijd lang liet ik mijn gedachten gaan over dit verwarrende gevoel van verwantschap. Hoe kwam het dat we regelmatig vanuit tegenoverelkaargelegen uitgangspunten tot dezelfde conclusies kwamen?

Toen las ik een uitspraak van de natuurkundige Richard Feynman: “In physics the truth is rarely perfectly clear, and that is certainly universally the case in human affairs. Hence, what is not surrounded by uncertainty cannot be the truth.” 

Het daagde me dat het niet om die persoonlijke kernen van waarheid gaat, maar juist om de ruimte van onzekerheid tussen die waarheden in. Dat je het lef moet hebben om die zee van onzekerheid op te varen. Dat dan alles mogelijk is.

We hebben de waarheden nodig om structuur te geven aan een chaotisch universum. Het zijn aanlegsteigers in een zee van onzekerheid. 

Maar uiteindelijk doet het er niet meer toe waar je vandaan komt, als je de zee durft op te gaan.