In de vierde klas van de middelbare school schreef onze leraar geschiedenis een rijtje Russen en hun belangrijkste boeken op het bord. „Iedereen zou voor zijn twintigste vijf van deze boeken gelezen moeten hebben,” zei hij de klas. Het lukte me, en de Russen hebben me nooit meer los gelaten.
Bij de lessen Nederlands kregen we zo’n opdracht niet. Zou het daarom nog ruim dertig jaren duren tot ik een boek van Louis Couperus las? En nu, mede door de collegereeks over Caraïbische literatuur, pas een tweede boek: De stille kracht? Wat heb ik al die jaren gemist!
Strijd tussen West en Oost?
De stille kracht (1900) is de enige roman van Couperus die in zijn geheel in Nederlands-Indië speelt. Otto van Oudijck is het centrale personage, een 48-jarige hoge bestuursambtenaar in een Javaanse havenplaats. Zijn leven draait om zijn werk. Hij heeft niet door dat zijn tweede vrouw, Léonie, zich verliest in erotische avonturen. Onder andere met Theo, Otto’s zoon uit zijn eerste huwelijk. Wanneer Van Oudijck, vanuit zijn Hollandse rationaliteit, de lokale gebruiken negeert, volgen er geheimzinnige en dreigende gebeurtenissen. De Hollandse bovenlaag raakt ontwricht.
Meestal wordt De stille kracht beschreven als een boek over de strijd tussen de westerse rationaliteit en de oosterse mystiek. Couperus schreef dan ook zelf in 1919 (in door Frederic Bastet in zijn Couperus-biografie geciteerde brief), dat De stille kracht vooral de geheimzinnige vijandschap weergeeft van Javaanse grond en sfeer en ziel, tegen de Nederlandse veroveraar.
Ik vind dat niet de sterkste kant van het boek. Couperus kiest teveel het westerse perspectief. Omdat de Javaan amper aan het woord komt, lees je vooral hoe het leven in de oost vijandig overkomt op de westerling. Niet over de daadwerkelijke vijandschap van de Javanen.
Zinnelijkheid in woorden die niet meer kunnen
Ik las De stille kracht daarentegen als een flamboyante omschrijving van een maatschappelijk experiment. Hoe reageren mensen als ze een enclave vormen binnen een vreemde cultuur? De ene stort zich op zijn werk, een ander op de kunsten, een derde op zinnelijke verleidingen (waar ver van het vaderland meer ruimte voor is).
Over die zinnelijkheid schrijft Couperus de meest meeslepende passages. Met woorden die nu niet meer kunnen, maar waar nog steeds uit af te lezen is waarom ze het hart sneller deden kloppen, schrijft hij:
[…] verder was hij als een mooi dier, in zijn ziel en zijn hersenen ontaard, maar ontaard tot niets, tot éen groot niets, tot éene groote leêgheid, terwijl zijn lichaam geworden was als een wedergeboorte van ras, vol kracht en mooiheid, terwijl zijn merg en zijn bloed en zijn vleesch en zijn spieren geworden waren tot éene harmonie van fyzieke verleidelijkheid, zoo louter dom mooi zinnelijk, dat de harmonie dadelijk sprak tot een vrouw. Deze jongen had maar te verschijnen, als een mooie, zuidelijke god, of alle vrouwen zagen naar hem, en namen hem op in het diepe van hare verbeelding, om hem zich later weêr te roepen voor haar geest.
Maar het boek vordert blijkt de leegheid zich juist in de Hollandse elite genesteld te hebben. Zo lang mogelijk wordt de schijn van zinvolheid opgehouden, maar uiteindelijk laat Couperus zeggen:
Het was vroeger anders […]. Nu waren ze er niet meer, de gezellige huizen met hun Indische gastvrijheid, met hun open tafel, met hun oprechte hartelijkheid van ontvangst. Want het karakter van den kolonist was als veranderd, als versomberd door het omslaan der kansen, door de teleurstelling, dat hij niet spoedig zijn doel bereikte: zijn materialistisch doel van rijkdom. En in die bitterheid scheen het, dat zijne zenuwen zich ook vernijdigden; zooals zijn ziel versomberde, verslapte zijn lichaam en bood het geen weêrstand aan het vernietigende klimaat…
Het is uiteindelijk niet de oosterling die onderworpen wordt door het noodlot, zoals in zoveel koloniale literatuur, maar de westerling.
Is Couperus nog te lezen?
Deze citaten roepen meteen de vraag op: is Couperus nog te lezen? Of zijn het teksten in een andere taal uit een ver verleden? Theodor Holman blijft bijvoorbeeld grote moeite houden met Couperus’ stijl, zoals te lezen is in zijn bijdrage aan de onlangs verschenen nieuwe koloniale leeslijst.
Nog steeds, helaas, staat de krullentrekkerij van Couperus me tegen. Zijn zinnen zijn zoals hij er zelf schijnt te hebben uitgezien: dandyesk, met veel ringen, hoeden en wandelstokken.
Ik sta meer aan de kant van Bas Heijne, die in 1994 in een artikel in Raster schreef (met een heerlijke sneer aan een van de Grote drie):
Het potsierlijke beeld van Couperus als zwijmelende tut bij wie de kunst altijd voor het leven zou gaan, berust op een misvatting die niet vaak genoeg is rechtgezet. W.F. Hermans kan tot op de dag van vandaag straffeloos beweren dat Couperus zijn pen in parfum doopte; wie De stille kracht goed leest, weet dat dit kletspraat is. In deze roman heeft ieder woord betekenis. (Waarschijnlijk is het de onmiskenbare muzikaliteit van Couperus’ stijl die Hermans, wiens eigen proza zo muzikaal is als het geratel van een antieke schrijfmachine, heeft aangezien voor zielloze woordkunst.)
Als je je kunt overgeven aan de stroom van Couperus’ woorden, kom je terecht in een psychologisch avontuur, dat je meesleept tot de laatste alinea. Maar het boek vraagt wel overgave, anders wordt het een langdradige geschiedenis.
Wie van de twee?
Ik weet niet hoe ik het boek gewaardeerd zou hebben als ik het inderdaad op mijn achttiende gelezen had. Multatuli, die andere grootheid op de koloniale leeslijst, was toen beter behapbaar. Waarschijnlijk was het me niet gelukt om door de woordenrijkdom van Couperus heen te kijken.
Zo doet het toch ook weer denken aan het Russische lijstje dat mijn geschiedenisleraar op het bord schreef. Want iedere lezer van Russische romans komt voor een essentiële keuze te staan: Dostojevski of Tolstoj? Nu, vijfendertig jaar later, bedenk ik me dat de Multatuli-Couperus net zo’n tegenstelling is. Een keuze tussen de bevlogen pen van de buitenstaander, of het fileermes van de geprivilegieerde. En hoe mijn morele opvattingen me ook willen overhalen de kant van Dostojevski en Multatuli te kiezen, uiteindelijk val ik toch voor de artistieke overmacht van Tolstoj en Couperus.