Zevenvinker leest

Dit jaar volgde ik, voor de tweede keer, de collegereeks Caraïbische Dromen over (post-)koloniale literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Als dank besloten we als deelnemers voor Michiel van Kempen, hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren, een boekje te maken, waarin ze beschreven wat hun band met Suriname, de Antillen of Indië was. Dit was mijn bijdrage.

Ik zou het kort kunnen houden, want ik ben bijna nergens geweest. Alleen maar begin jaren negentig op bezoek bij een tante die op Aruba woonde (ze was bij haar werk voor het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken een Arubaan tegengekomen). Ik geloof niet dat ik in die week erg dicht bij de benedenwindse cultuur ben gekomen.

Daarmee raak ik het mooie van de Collegereeks Caraïbische Dromen. Ik ben ervan overtuigd, dat aandachtig lezen je dichter bij de ander brengt. En dat nog voor een fractie van de CO2-belasting.

Daarbij is één ding van groot belang: je ervan bewust zijn op welke basis je als veellezer je boeken kiest. Zo kwam ik er een paar jaar geleden achter dat ik veel meer boeken las van mannen, dan van vrouwen. Niet omdat boeken van vrouwen me minder aanspraken; ik las ze vaak met veel plezier. Blijkbaar was er een kracht die de keuze telkens weer op het boek van een man liet vallen.

Lees verder “Zevenvinker leest”

Bij Marius Atmoredjo op schoot

Je kunt niet zonder bagage op reis. Want je herinneringen en je taal neem je altijd mee.

Dat werd me duidelijk bij de presentatie van Marius Atmoredjo (1959, Lelydorp, Suriname) bij het college Caraïbische dromen. We gingen er in gesprek naar aanleiding van zijn nieuwe dichtbundel maar loslaten zullen ze nooit meer. Zijn verhaal begon bij zijn overgrootmoeder Sarinah.

Het enige en tastbare ligt in mijn hand
Haar foto met een nummerplaat op haar borst
genomen ergens in een depot
op een ver eiland
met haar naam erop
waarschijnlijk gekregen van haar moeder
misschien omdat die zo mooi klonk
Sarinah

Marius Atmoredjo, fragment uit Tastbaar, uit loslaten zullen zij nooit meer

In 1908 vertrok Sarinah, 26 jaar oud, van Java naar Suriname. Opmerkelijk, want een ongetrouwde jonge Javaanse vrouw verliet haar ouders niet. Sarinah moest dus wel geronseld zijn als contractarbeider. Waarschijnlijk was ze onder valse voorwendselen verleid haar handtekening (of een kruisje) te zetten. De weg naar Suriname zou kort zijn, om na vijf jaar rijk terug te keren, zo werd vaak gezegd. Maar de zeereis duurde drie maanden en velen zouden deze niet overleven. En van de zo’n drieëndertigduizend mensen die tussen 1890 en 1940 van Java naar Suriname zouden gaan, keerde slechts een vijfde ooit terug. Armoede blokkeerde voor de meesten de thuistocht.

Atmoredjo liet foto’s zien van de depots waar de contractanten wachtten op hun overtocht. De Javanen die in Deli op Sumatra zouden gaan werken waren over het algemeen goed bepakt. De Suriname-gangers hadden amper iets bij zich.

Behalve dan hun herinneringen en hun taal. Een bezit om van generatie op generatie door te geven. En zo zat Marius Atrmoredjo een halve eeuw later bij zijn moeder op schoot, rook haar geur, en kreeg de verhalen te horen. Taal en geschiedenis kregen de lading van geborgenheid en daar uit voortkomende weemoed.

Juist dat gevoel komt naar boven als Marius Atmoredjo, die in 1980 Suriname verliet voor Nederland, begint te dichten. Opmerkelijk genoeg is de bundel in het Nederlands, een taal die hij pas op latere leeftijd leerde. Maar, zo vertelt hij, de gedichten dienen zich hem aan in het Javaans, de taal van twee emigraties gelden. Daarna volgt pas de verwoording in het Nederlands.

Je hoort het terug als hij zijn gedichten voordraagt. De woorden klinken stuk voor stuk als veroverd, opgedregd. Stevig en onontkoombaar gearticuleerd, met een zachte Indische stem. In klank krijgt zijn ogenschijnlijk naïeve poëzie haar kracht. De eerste gedichten, die over de overgrootmoeder verhalen, zijn puur en simpel. Naarmate we de geschiedenis volgen, en Nederland in zicht komt, wordt de taal complexer.

Maar ook dan is het verleden nooit ver weg. In de gedichten zie je de Hollandse stad, maar voel je tegelijkertijd Suriname.

De kastanjebomen in een lange rij
van het begin tot het eind
van de straat
staan niet meer recht
maar schuin
als vogelverschrikkers

Tussen de stoeptegels
steken hun wortels uit
en drukken de tegels naar boven
als kaaimantanden

Marius Atmoredjo, fragment uit De straat, uit loslaten zullen zij nooit meer

Atmoredjo neemt zo de lezer op zijn schoot en vertelt de verhalen door. Want dat was alles wat hij mee kon nemen.

J. van de Walle: een auteur toe aan een herontdekking

Ik had nog nooit van J. van de Walle gehoord. Een haast vergeten auteur uit het midden van de twintigste eeuw. Ik wist dus ook niet wat ik mocht verwachten toen ik een van zijn romans las voor de collegereeks Caraïbsiche literatuur. De ideale uitgangspositie voor een ontdekkingstocht.

We lazen De muggen van San Antonio, een korte roman uit 1961. Het verhaal speelt in een Latijns-Amerikaans stadje en is opgeschreven door de enige inwonder die kan schrijven en lezen: Alfonso. Die vaardigheid geeft hem een bijzondere positie, want iedereen — van de burgemeester tot de winkelier — die informatie wil uitwisselen met de buitenwereld, schakelt hem in. Het dwingt hem ook tot discretie. Daarom is wat hij schrijft bedoeld om pas decennia later gelezen te worden, als alle figuren in de vergetelheid zijn geraakt.

In het stadje gaat alles zijn gewone gangetje, totdat er een nieuwe politiechef komt. Deze mest het politiebureau uit en begint te strooien met een wit poeder. Hiermee wil hij ongedierte, zoals de malariamug, verdelgen. De vooruitgang heeft zich aangediend. Maar de status quo blijkt zich niet zo gemakkelijk gewonnen te geven.

Aan de ene kant doet het boek denken aan het magisch-realisme van schrijvers als Gabriel García Márquez, die een paar jaar later dan Van de Walle romans begon te schrijven. De tijdsbeleving is diffuus, de verteller minder betrouwbaar dan op het eerste gezicht lijkt. Maar ik moest ook denken aan A. Alberts. Zijn boeken als Maar geel en glazend blijft het goud en De honden jagen niet meer roepen bij mij hetzelfde gevoel op door de schetsmatige omgeving en de afstandelijke verteller roepen hetzelfde gevoel op.

Toen J. van de Walle eind jaren vijftig zijn romans ging schrijven, had hij al een heel leven achter zich. Hij werd in 1912 geboren in een rood nest. In 1934 ging hij naar Curaçao om redacteur te worden van de krant Beurs en nieuwsberichten. Zeven jaar later vertrok hij naar Suriname, om hoofd van de Gouvernementspersdienst te worden, die berichten van de Nederlandse regering in ballingschap doorzette. In 1946 keerde hij terug naar Nederland en werd hoofd van de Caraïbische dienst van de wereldomroep te worden. Van de Walle mocht dan wel de West verlaten hebben, de West verliet hem nooit.

Hoe kan het dat J. van de Walle zo vergeten is? Was hij te veel een buitenbeentje, als Nederlander in de West? De aandacht voor Caraïbisch Nederland is nog steeds veel kleiner dan de (deels tempoe-doelo-gedreven) belangstelling voor Nederlands-Indië.

Het is in ieder geval jammer, dan Van de Walle zo moeilijk voor de Nederlandse lezer beschikbaar is. Zijn verzamelde romans, grotendeels geschreven in het begin van de jaren zestig, werden in 1993 gebundeld. In het begin van deze eeuw verschenen nog wat heruitgaven van losse romans. Wie ze nu wil hebben moet ze antiquarisch zoeken. Ook in de bibliotheken zijn zijn boeken amper te vinden. En dat terwijl de critici indertijd zijn boeken enthousiast ontvingen.

Ik kan nog alleen oordelen over De muggen van San Antonio. Voor mijn gevoel doe je het boek onrecht aan als je het alleen ziet als een Caraïbische roman. Ik lees een meer universeel verhaal over de strijd tussen vernieuwing en traditionele belangen. Lang dachten we dat dit soort confrontaties kenmerkend waren voor de achterlijke gebieden in de wereld. Dat wij in het vooruitstrevende West-Europa dat achter ons gelaten hadden. De recente geschiedenis leert ons anders. Alleen al daarom is J. van de Walle toe aan een herwaardering.


Uitgelezen: Raoul de Jong, Jaguarman

Raoul de Jong (1984) is een danser. Zo iemand die de raarste bewegingen normaal doet lijken. Alsof ze vanzelf voortkomen uit de voorgaande beweging en moeiteloos tot stand gekomen zijn.

Hij is ook een schrijver. Hij schrijft zoals hij danst. Gracieus, licht, meeslepend. Alleen dat al maakt zijn nieuwste boek, Jaguarman, een genot om te lezen.

Het is een veelzijdig werk. Kunstig vlecht De Jong de strengen door elkaar: een zoektocht naar de vader en de eigen identiteit, een reisverslag, een beschouwing over de geschiedenis en de literatuur van Suriname, een oproep tot een positieve levenshouding.

De kiem van het boek ligt in de ontmoetingen die De Jong vanaf zijn zevenentwintigste had met zijn vader. De Jong had zijn Surinaamse verwekker, die zijn Hollandse moeder nog voor de bevalling verliet, niet eerder gesproken. Tot de ontmoeting had hij nog nooit interesse gevoeld voor zijn Surinaamse wortels.

Dat verandert zodra zijn vader hem vertelt over hun voorouders, en vooral over Jaguarman, de medicijnman die zich in een jaguar kon veranderen. De Jong besluit op onderzoek uit te gaan. Eerst leest hij zich in, dan vertrekt hij naar Suriname.

Lees verder “Uitgelezen: Raoul de Jong, Jaguarman”

Van lichtmatroos naar brave Hendrik

De eerste liedjes over Indië waren oproepen om aan te monsteren op de schepen van de V.O.C. Dat was niet zo vreemd, vertelde emeritus hoogleraar koloniale literatuur Bert Paasman bij zijn gastcollege over liedjes over de Oost en de West. In de 17e en 18e eeuw kon maar zo’n 40 procent van de Nederlanders lezen. Dus werden op de markten liederen gezongen om jonge mannen te verleiden.

Erg aantrekkelijk was het zeemansleven niet. De reis naar de Oost duurde bijna een jaar. De helft van de bemanningsleden keerde nooit terug naar de Republiek. Deels omdat men zich in Indië vestigde, maar toch vooral doordat ze de reis niet overleefden.

Hoe de jongens dan toch zo ver te krijgen dat zij familie en goed achterlieten. Het antwoord was simpel: door die producten voor te spiegelen waar jongen mannen naar verlangen en altijd te weinig hebben: geld en sex.

(Tekst bij de Nederlandse Liederenbank.)

Het lied deed me denken aan de reclames voor defensie, die al decennia te zien op televisie. Deze verleiden met avontuur, heldhaftige muziek, lage camerastandpunten en donkere belichting. En ook hier wordt het gezin achtergelaten.

Van betaling in goud en vrouwen is echter geen sprake meer. De beloning bestaat nu uit persoonlijke ontwikkeling.

Want avontuur is mooi, maar het moet wel een beetje netjes blijven.

Deze blogpost maakt deel uit van een serie naar aanleiding van de collegereeks Caraïbische dromen door prof. Michiel van Kempen van de Universiteit van Amsterdam. Lees hier de andere blogposts.

Uitgelezen: Koelie van Madelon Székely-Lulofs

Soms hebben boeken je iets te vertellen, ook als ze achterhaald zijn. Koelie (1932) van Madelon Székely-Lulofs (1899-1958) is zo’n boek.

Het verhaal speelt in Deli op Sumatra aan het begin van de twintigste eeuw. De Javaanse jongen Koelie wordt door een ronselaar verleid om contractarbeider op een rubberplantage te worden. Hem wordt een toekomst met vrouwen, gokken en goud voorgespiegeld. Een paar jaar in dit paradijs doorbrengen, om daarna in rijkdom terug te keren, dat lijkt hem wel wat.

Al snel blijkt hij in de val van uitbuiting, geweld en vernedering terecht gekomen te zijn. Een val waaraan alleen de wilskrachtigen weten te ontsnappen. Dat zijn in deze roman soms de vrouwen, zeker niet de mannen.

Lees verder “Uitgelezen: Koelie van Madelon Székely-Lulofs”

Uitgelezen: Wij slaven van Suriname van Anton de Kom

In 2020 werd kreeg Google ineens vanuit Nederland veel meer zoekvragen naar de Surinaams-Nederlandse auteur Anton de Kom te verwerken dan voorheen. Vanuit Suriname neemt de belangstelling overigens jaar na jaar af.

De verklaring ligt voor de hand: in juni 2020 werd Anton de Kom opgenomen in de Canon van Nederland. Aan het eind van het jaar werd zijn boek Wij slaven van Suriname, dat wel wordt gezien als de eerste anti-koloniale geschiedenis van Suriname vanuit Surinaams perspectief, heruitgegeven. Wat hebben De Kom en zijn bijna negentig jaar oude boek (het verscheen voor het eerst in 1934) het 21ste-eeuwse Nederland te bieden?

Lees verder “Uitgelezen: Wij slaven van Suriname van Anton de Kom”

Wat zal men óns verwijten?

Wanneer je je verdiept in koloniale en post-koloniale literatuur, zoals ik nu een aantal weken doe, word je onvermijdelijk geconfronteerd met achterhaalde denkbeelden, die nu bijna onvoorstelbaar zijn. Hoe kan iemand niet zien hoe verwerpelijk slavernij is? Hoe kan iemand zo denken over mensen met een andere huidskleur? Hoe kan iemand zich verheven voelen boven de ander?

Het gebruikelijke antwoord is dan: je moet het in de tijd zien. De mens is niet vrij alles te denken; zijn denken is verbonden met het debat van het moment. Velen kunnen daarin de randen opzoeken, slechts weinigen zijn in staat om echt de grenzen over te gaan.

Of het daarbij gaat over slavernij, racisme, maar ook over kindermishandeling, vrouwen- of homohaat,: het gaat telkens om wangedrag richting de machteloze. Als het je maar lukt om de andere niet als volwaardig (of zelfs niet als mens) te zien, dan kun je hem of haar onheus behandelen zonder last te krijgen van je geweten. Je kan dit gedrag vertonen zolang de ander zich niet kan verweren.

Lees verder “Wat zal men óns verwijten?”

Uitgelezen: Wide Sargasso Sea van Jean Rhys

Jane Eyre, hoofdpersoon in de naar haar genoemde roman uit 1847 van Charlotte Brontë, kan niet met haar grote liefde trouwen, omdat hij, Edward Rochester, al getrouwd blijkt. Zijn vrouw heeft hij opgesloten op zolder, omdat ze gek is geworden. Toen hij met haar uitgehuwelijkt werd op Jamaica, had niemand hem verteld dat de waanzin in haar familie zat.

Veel meer komen we van deze vrouw, Bertha, niet te weten. Dat stuitte de op het Caraïbische eiland Dominica geboren schrijfster Jean Rhys (1890-1979) tegen de borst. Zij besloot een voorgeschiedenis te schrijven, waarin Bertha een eigen gezicht kreeg. In 1966 verscheen haar Wide Sargasso Sea. Het werd een groot succes voor de 76-jarige schrijfster. Het was ook een grote verassing, voor de schrijfster die sinds 1939 teruggetrokken leefde in armoede.

Lees verder “Uitgelezen: Wide Sargasso Sea van Jean Rhys”

Uitgelezen: De stille plantage van Albert Helman

De afgelopen weken deed ik hier verslag van wat ik las voor de collegereeks Caraïbische dromen. Deze week valt me dat lastig. Albert Helmans De stille plantage is zo’n veelzijdig boek, dat het moeilijk valt te besluiten waar te beginnen.

Dan maar aan het eind. In het eennalaatste hoofdstuk laat Helman de hoofdpersoon Raoul zeggen:

Ik wilde goed zijn en mij werd slechts vergund een weinig kwaad te stuiten.

… en even later …

Ik ging niet om schoonheid, maar om een geloof dat mij dreef totdat ik niet anders meer kon. Veel is over daarvan, verhard tot een weten, en weten doet afzien van daden.

Het zijn opmerkelijke regels uit de pen van een man wiens leven in het teken stond van goed doen. Als journalist en strijder tijdens de Spaanse burgeroorlog, aan het eind van de jaren dertig begaan met het lot van de joodse vluchtelingen voor het nazi-regime, in het verzet gedurende de bezetting. Waar kwam het defaitisme aan het eind van De stille plantage vandaan, en hoe heeft Helman zich eroverheen gezet.

Lees verder “Uitgelezen: De stille plantage van Albert Helman”