Een blog schrijven over Hannah Arendts Eichmann in Jeruzalem is haast onbegonnen werk. Daarvoor is het boek uit 1963 te complex, en is er al te veel over gezegd. Daarom hier met name één gedachte die bleef hangen toen ik het boek dichtsloeg.
Arendt schreef het boek naar aanleiding van het proces tegen Adolf Eichmann, waar ze voor de New Yorker verslag van deed. Hij was het bureaucratische brein achter de jodenvernietiging in het Derde Rijk. De Israëlische geheime dienst wist hem na de oorlog op te sporen in Argentinië en ontvoerde hem naar Jeruzalem om hem terecht te laten staan.
Arendt beschrijft minitieus de opzet van de jodenvervolging, de regionale verschillen, de rol van Eichmann en het proces. Stap voor stap krijgt het concept vorm waarmee ze beroemd is geworden: de banaliteit van het kwaad. Ze beschrijft Eichmann niet zozeer als kwaadaardig, maar als gedachten- en gewetenloos. Hij rolde de vernietigingsindustrie in — het gaf hem kansen die hij eerder niet had gekregen — en zijn geweten hield hem niet tegen.
De conclusie van Arendt is van het begin af omstreden. Zo vinden critici dat ze naïef het beeld overneemt dat Eichmann van zichzelf schetste: dat van de grijze muis.
Een ander omstreden punt is de toon die Arendt gebruikt. Die is ambtelijk, gevoelloos. Waarschijnlijk met opzet, want ze moet niets hebben van sentimentele reacties op de verschrikkingen. Zo schrijft ze bijvoorbeeld:
Aan alle kanten, op alle terreinen van het dagelijks leven ziet de moderne Duitse jeugd zich geconfronteerd met mensen die in de nazi-tijd belangrijke functies hebben bekleed en echt wel het een en ander op hun kerfstok hebben, zonder zich daardoor evenwel schuldig te voelen. De normale reactie van de jeugd die de schuld van het verleden ernstig neemt zou verontwaardiging zijn. Maar aan verontwaardiging zouden wel eens risico’s verbonden kunnen zijn – niet zozeer voor leven en gezondheid van de betrokkene als wel voor zijn carrière. Zeer begrijpelijk, dit alles; maar wanneer deze jeugd van tijd tot tijd – wij denken aan het Anne Frank-gedoe, en ook ten tijd van het Eichmannproces waren de gemoederen weer heftig in beroering – in een hysterie van schuldgevoelens uitbreekt, dan is dat niet omdat zij zo diep onder de last van het verleden, onder de schuld der vaderen gebukt gaat, maar omdat zij zich door middel van een vlucht in gevoelens, door middel van sentimentaliteit dus, aan de druk van zeer actuele, zeer reële problemen probeert te onttrekken. (p. 394-395)
Maar het onderkoelde schrijven draagt een gevaar in zich mee: heeft ze misschien wel te weinig oog voor de emotionele kant van de daders? Dat was de vraag waar ik mee bleef zitten.
Volgens mij hoort bij elke revolutie (en dat was het nationaal-socialisme ook) het opwindende besef deel uit te maken van een keerpunt van de wereldgeschiedenis. Gekoppeld met de erotiek van de macht, leidt dat vaak tot een verslavende euforie (al dan niet ondersteund met chemische middelen). Zou dat niet ook gespeeld hebben bij Eichmann? En baseert Arendt zich niet te veel op de erop volgende periode van ontnuchtering?
En toch is Eichmann in Jeruzalem een indrukwekkend tegendraads boek (zie alleen maar hoe hard ze is over de verschillende Joodse raden). En daarmee getuigt het van een houding waar het zo vaak aan ontbreekt.