4 mei: niet wegkijken

Was het mijn eerste openbare dodenherdenking? Ik weet het niet. Maar dan toch de indrukwekkendste. 4 mei op de Apollolaan.

3 mannen staan er op de hoek van de Amsterdamse Apollo- en Beethovenlaan. In zichzelf gekeerd, het hoofd gebogen en toch trots. Ze vormen het monument ‘Verzetsgroep’ van Jan Willem Havermans. Het is een bescheiden eerbetoon, want hier werden 29 mannen doodgeschoten op 24 oktober 1944 , als represaille door de Sicherheitsdienst (SD). Een dag te voren had het verzet op dezelfde plaats, om de hoek van het SD-hoofdkwartier, gepoogd een SD-er te ontvoeren. Toen dat mislukte, hadden ze hem gedood. Daarop haalde de bezetter de 29 mannen uit het Huis van Bewaring op de Weteringschans, waar ze veelal zaten op verdenking van verzetsactiviteiten. Ze werden, in groepjes geketend, naar de Apollolaan vervoerd, en ’s ochtends vroeg in koele bloede vermoord.

Nu staan wij daar, met meer dan duizend mensen, op een warme avond in mei. Vooraan zitten de ouderen, de avondzon in het gezicht. De laatsten die de oorlog nog hebben meegemaakt. De meesten waren toen nog jonger dan de schoolkinderen die vandaag gedichten voorlezen. Gedichten die vooral uitdrukken hoe onvoorstelbaar de geschiedenis is geworden.

Lees verder “4 mei: niet wegkijken”

De mooiste tentoonstellingen van 2022

65 keer liep ik dit jaar een Nederlands museum binnen. 65 keer liep ik weer voldaan naar buiten. Je kunt in dit land gerust iedere week naar een mooie tentoonstelling. Wat sprong eruit?

65 keer liep ik dit jaar een Nederlands museum binnen. 65 keer liep ik weer voldaan naar buiten. Je kunt in dit land gerust iedere week naar een mooie tentoonstelling. Wat sprong eruit (in chronologische volgorde)?

Kunstmuseum Den Haag: Paula Rego

Schilderij door Paula Rego van een vrouw die in verslagen houding ligt op een rode stoffen ondergrond.
Paula Rego, Love (1995)


Net voor haar overlijden wijdde het voormalige Gemeentemuseum (ik blijf het maar zo noemen) een overzichtstentoonstelling aan deze Britse grand dame met Portugese wortels. Mooi om te zien hoe haar werk steeds indrukwekkender werd. En een goed voorbeeld hoe doeken pas beginnen te leven als je ze in het echt ziet. De diepte en plasticiteit van haar pastels is betoverend. Koppel het aan haar verhaal over macht in alle facetten, en je verlaat overdonderd de zalen. Ik probeerde daarna nog de Mucha-tentoonstelling in hetzelfde museum te bekijken, maar dat ging echt niet. De Rego-ervaring was zo overweldigend, dat er geen Mucha-zoet meer bij kon.

Lees verder “De mooiste tentoonstellingen van 2022”

Op bezoek bij Abraham Frank

Abraham Frank werd 91½ jaar geleden geboren. Met een nieuwe lockdown van kracht, ging ik hem opzoeken.

Niet in persoon. Want Abraham, twee dagen ouder dan mijn vader en inwoner van dezelfde stad, is er niet meer.

Daarom bezocht ik het Nationaal Holocaust Namenmonument in Amsterdam. Ik vond zijn steen, tussen die van 15 naamgenoten.

De steen voor Abraham Frank in het Nationaal Holocaust Namenmonument

Abraham werd op 27 mei 1930 geboren in Nijmegen. Toen hij 4 jaar oud was overleed zijn vader, een jaar later zijn moeder. Met zijn 3 broers en 2 zussen werd hij opgenomen in het Centraal Israëlitisch Weeshuis aan de Utrechtse Nieuwegracht.

Abraham (l) en Victor Frank
Abraham (l) en Victor Frank

In 1942 deporteerden de nazi’s eerst alle Duitse kinderen. Aan het eind voerden ze de andere bewoners van het weeshuis af, via Amsterdam naar Westerbork en uiteindelijk Sobibor . Op 5 maart 1943 werd Abraham vermoord, samen met zijn broers Victor en Jacob. Ze waren 12, 11 en 9 jaar oud.

Abraham en zijn broers hadden nog decennia moeten leven. Kinderen en kleinkinderen moeten krijgen. Misschien zelfs de huidige lockdowns mee moeten maken. Maar onnoemlijk slechte mensen (of slecht gemaakte mensen) hebben dat opzettelijk voorkomen. Zij kozen ervoor Abraham te vermoorden.

Niemand kon Abraham, of zijn 102.000 lotgenoten in Nederland, redden.

Laten we elkaar helpen en beschermen.


Ik heb de naam van Abraham geadopteerd bij het Holocaust namenmonument. Jij kunt ook een naam adopteren.

Frans Crone heeft een indrukwekkend boekje over het weeshuis geschreven: Voorbijgaand verblijf: Joodse weeskinderen in oorlogstijd (2005). Helaas niet meer in druk, nog wel tweedehands te vinden.

Uitgelezen: Slavernij

Na een bezoek aan de slavernij-tentoonstelling in het Rijksmuseum (nog te zien tot 29 augustus 2021), las ik de bijbehorende catalogus. Ik vond het een waardevolle aanvulling: door het lezen ontstond er meer samenhang in het verhaal. De tentoonstelling bestaat uit veel objecten die pas echt tot leven komen als je het verhaal erachter kent. De bijschriften in het museum en de audiotour zijn daarbij toch net te beperkt.

Toch blijven tentoonstelling en catalogus een fragmentarisch geheel. Deels komt dat door het onderwerp: de slaven in de Nederlandse koloniën hebben maar weinig sporen nagelaten. Ze werden met name zichtbaar als handelswaar of wanneer ze gestraft werden. Hun leven en lijden kwamen maar sporadisch in beeld.

Ook de wijze waarop de tentoonstelling, en dus ook de catalogus, opgezet is, maakt het lastig om het verhaal te vertellen. De tentoonstelling is ingedeeld rond een tiental hoofdpersonen. Doordat er vaak maar weinig van hen bekend is, wordt het een wat gemaakte constructie. Telkens denk je een levensverhaal te horen, maar krijg je niet veel meer te zien dan een vage schim.

Bovendien is het uitgangspunt van de tentoonstelling geweest om te onderzoeken wat er in de collectie van het Rijksmuseum te vinden is over slavernij. Die keuze zorgt voor een beperkt perspectief. Het laat daarmee ook de lastige positie zien van het museum, dat niet alleen ’s lands belangrijkste kunst- maar ook historisch museum wil zijn. Een ambitie die het niet echt kan waarmaken.

De grootste indruk in de tentoonstelling op mij kwam dan ook niet voort uit historisch materiaal, maar uit een groot modern kunstwerk van de Beninse Romuald Hazoumé. (https://www.rijksmuseum.nl/nl/stories…) Met delen van jerrycans maakt hij een slavenschip. Dit werk bracht me dichterbij de ervaring dan de rest van de tentoonstelling.

Lees verder “Uitgelezen: Slavernij”

Uitgelezen: Beter wordt het niet van Caroline de Gruyter

Beter wordt het niet. Een reis door het Habsburgse Rijk en de Europese Unie van Caroline de Gruyter is een plezier om te lezen. De nrc-columniste die al ruim twintig jaar over Europa schrijft, heeft een prettige pen en een goede neus voor anekdotes. Toch valt haar boek wat tegen.

Het werk gaat mank onder hetzelfde euvel als veel andere journalistieke boeken: het is ontstaan uit vele losse beschouwingen die maar moeilijk tot een doorlopend geheel willen worden.

De Gruyter probeert dat wel: haar rode draad is een vergelijking tussen het Habsburgse Rijk (met al zijn bevolkingsgroepen) en de Europese Unie. Een thema dat zich aan haar aandiende, toen ze na een correspondentschap in Brussel naar Wenen verhuiste.

Ze schrijft mooie en goed geïnformeerde stukken over zowel de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie als over de Europese landen en hun unie. Maar het voortdurend heen en weer springen tussen die twee doet geforceerd aan. Ze had zich beter op de geschiedenis en de doorwerking in Midden-Europa kunnen richten, en de vergelijking met Europa bewaren tot een laatste hoofdstuk. Daarin had ze bijvoorbeeld aandacht kunnen besteden aan hoe de geschiedenis in verschillende landen doorwerkt in hun houding ten opzichte van Europa. Want juist de delen die dat belichten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een gesprek met de Hongaarse ambassadeur in Noorwegen, geven het meeste inzicht.

Lees verder “Uitgelezen: Beter wordt het niet van Caroline de Gruyter”

De Sobibor Tapes

“Er is nog meer, maar niet alles kan onder woorden worden gebracht.”

Met deze woorden sluit de documentaire De Sobibor Tapes – De Vergeten Interviews Van Jules Schelvis af. Uitgesproken door een van de weinige overlevenden van het vernietigingskamp. Na een uur kijken besef je: ik heb gehoord wat er gebeurd is, maar ik zal het nooit echt weten.

Dat we het te zien en te horen krijgen is al bijzonder. Jules Schelvis besloot begin jaren tachtig 12 overlevenden van het kamp te interviewen met behulp van een van de eerste consumenten-videocamera’s. Maar de documentaire die hij voor ogen had, kwam nooit van de grond en de opnames verdwenen in het archief van het NIOD. Veertig jaar later kwamen ze weer te voorschijn. Piet de Blaauw maakte een nieuwe documentaire, die zowel gaat over het kamp (en de opstand), als over Jules Schelvis en zijn project.

Schelvis is maar twee uur in Sobibor geweest. Het waren de twee beslissende uren van zijn leven. Hij arriveerde er met zijn vrouw Rachel en haar ouders. Zij werden onmiddellijk in de gaskamer vermoord; hij werd tewerkgesteld in een ander kamp en overleefde de Shoah.

Veel van de geïnterviewden vertellen over dat moment: dat tot hen doordrong dat hun naasten vermoord waren. Stuk voor stuk wensten ze dat ze ook omgekomen waren. Maar ze leefden door. Om te getuigen. Ze wisten dat de nazi’s geen sporen hadden willen achterlaten van hun misdaden. Maar zíj konden de sporen laten zien. Blijven leven was hun beste verzet.

Duiden hierop de slotwoorden van de documentaire? Is dit wat niet onder woorden gebracht kan worden? De verscheurende tegenstelling tussen doorleven en vertellen aan de ene kant, en het blijvende gevoel dat je dat ene moment waarop het leven tot stilstand kwam, niet overleefd had willen hebben?

Of zoals Schelvis’ naaste medewerker Jetje Manheim vertelt:“Jules heeft heel lang kunnen leven met Sobibor. Tot een jaar voor zijn dood. Toen begon het hem in te halen.”

Er komen de laatste tijd veel vergelijkingen tussen de huidige corona-tijd en de oorlog voorbij. Het verhaal, en het lijden, van Schelvis en de zijnen maakt deze woorden onverdraaglijk.

Dus kijk en hou het verhaal levend.

Eichmann in Jeruzalem

Een blog schrijven over Hannah Arendts Eichmann in Jeruzalem is haast onbegonnen werk. Daarvoor is het boek uit 1963 te complex, en is er al te veel over gezegd. Daarom hier met name één gedachte die bleef hangen toen ik het boek dichtsloeg.

Arendt schreef het boek naar aanleiding van het proces tegen Adolf Eichmann, waar ze voor de New Yorker verslag van deed. Hij was het bureaucratische brein achter de jodenvernietiging in het Derde Rijk. De Israëlische geheime dienst wist hem na de oorlog op te sporen in Argentinië en ontvoerde hem naar Jeruzalem om hem terecht te laten staan.

Arendt beschrijft minitieus de opzet van de jodenvervolging, de regionale verschillen, de rol van Eichmann en het proces. Stap voor stap krijgt het concept vorm waarmee ze beroemd is geworden: de banaliteit van het kwaad. Ze beschrijft Eichmann niet zozeer als kwaadaardig, maar als gedachten- en gewetenloos. Hij rolde de vernietigingsindustrie in — het gaf hem kansen die hij eerder niet had gekregen — en zijn geweten hield hem niet tegen.

De conclusie van Arendt is van het begin af omstreden. Zo vinden critici dat ze naïef het beeld overneemt dat Eichmann van zichzelf schetste: dat van de grijze muis.

Een ander omstreden punt is de toon die Arendt gebruikt. Die is ambtelijk, gevoelloos. Waarschijnlijk met opzet, want ze moet niets hebben van sentimentele reacties op de verschrikkingen. Zo schrijft ze bijvoorbeeld:

Aan alle kanten, op alle terreinen van het dagelijks leven ziet de moderne Duitse jeugd zich geconfronteerd met mensen die in de nazi-tijd belangrijke functies hebben bekleed en echt wel het een en ander op hun kerfstok hebben, zonder zich daardoor evenwel schuldig te voelen. De normale reactie van de jeugd die de schuld van het verleden ernstig neemt zou verontwaardiging zijn. Maar aan verontwaardiging zouden wel eens risico’s verbonden kunnen zijn – niet zozeer voor leven en gezondheid van de betrokkene als wel voor zijn carrière. Zeer begrijpelijk, dit alles; maar wanneer deze jeugd van tijd tot tijd – wij denken aan het Anne Frank-gedoe, en ook ten tijd van het Eichmannproces waren de gemoederen weer heftig in beroering – in een hysterie van schuldgevoelens uitbreekt, dan is dat niet omdat zij zo diep onder de last van het verleden, onder de schuld der vaderen gebukt gaat, maar omdat zij zich door middel van een vlucht in gevoelens, door middel van sentimentaliteit dus, aan de druk van zeer actuele, zeer reële problemen probeert te onttrekken. (p. 394-395)

Maar het onderkoelde schrijven draagt een gevaar in zich mee: heeft ze misschien wel te weinig oog voor de emotionele kant van de daders? Dat was de vraag waar ik mee bleef zitten.

Volgens mij hoort bij elke revolutie (en dat was het nationaal-socialisme ook) het opwindende besef deel uit te maken van een keerpunt van de wereldgeschiedenis. Gekoppeld met de erotiek van de macht, leidt dat vaak tot een verslavende euforie (al dan niet ondersteund met chemische middelen). Zou dat niet ook gespeeld  hebben bij Eichmann? En baseert Arendt zich niet te veel op de erop volgende periode van ontnuchtering?

En toch is Eichmann in Jeruzalem een indrukwekkend tegendraads boek (zie alleen maar hoe hard ze is over de verschillende Joodse raden). En daarmee getuigt het van een houding waar het zo vaak aan ontbreekt.