Vanmiddag schuif ik digitaal aan bij het eerste college van de reeks Caraïbische dromen over post-koloniale literatuur van prof. Michiel van Kempen van de UvA. Voor het eerst in zo’n dertig jaar weer in de collegebanken.
De lockdown en het thuiswerken maakt dit extra gemakkelijk en aantrekkelijk (is er een betere manier om de avondklok door te komen dan met een boek?). Dat was echter niet de hoofdreden om me in te schrijven.
Ik bouw voort op een ervaring van een paar jaar geleden. Toen besloot ik een jaar lang alleen maar boeken van vrouwen te lezen. Ik had gemerkt dat ik veel meer boeken van mannen dan van vrouwen las. Iets hield me blijkbaar tegen om boeken van vrouwen open te slaan.
Meestal is zit er achter je leeslijst geen vooropgezet plan. Hij vormt zich door microkeuzes: welk boek ga ik nu lezen? Onbewuste verwachtingen kunnen telkens die keuze beïnvloeden (‘boeken van vrouwen zijn saai’). Doordat de wijzer iedere keer dezelfde kant uitslaat, komt er ook geen impuls om de verwachtingen bij te stellen.
Toen ik me op een dieet van boeken van vrouwen zette, veranderde mijn beeld. Of liever: het versplinterde. De verschillen tussen de boeken waren veel groter, dan de overeenkomsten. Het ‘vrouwenboek’ bestond niet. Ik las een aantal mooie boeken die ik anders niet gelezen zou hebben. Het heeft mijn leeservaring en mijn keuzemogelijkheden verrijkt.
Op dezelfde manier merk ik dat ik voor het overgrote deel boeken van westerse (of Russische) auteurs lees. Waarom pak ik de boeken van niet-westerse schrijvers niet op? Ergens zit er blijkbaar de verwachting dat ze me minder zullen bieden.
Daarom stort ik me nu een tijdje op de Surinaamse, Antilliaanse en indische literatuur. Zal het mijn blik verruimen? Wat gaat het doen met mijn taalgevoel? Ik ben benieuwd, en hou je op de hoogte.
Deze blogpost maakt deel uit van een serie naar aanleiding van de collegereeks Caraïbische dromen door prof. Michiel van Kempen van de Universiteit van Amsterdam. Lees hier de andere blogposts. |