De ene tentoonstelling loopt bijna af, de andere is net geopend. De werken van Joost Swarte en David Hockney zijn dus maar even samen te bekijken in Teylers Museum in Haarlem. Maar zo tegengesteld als de kunstenaars op het eerste zicht lijken, toch was het boeiend om ze samen te zien.
David Hockney (1937) had zich betere plaats kunnen wensen voor Hockney’s Eye, dan het Museum van de Verwondering, zoals Teylers zich noemt. De tentoonstelling bevindt zich namelijk op het kruispunt tussen kunst en wetenschap, de twee pijlers van het museum.
In het eerste deel van de tentoonstelling volgen we Hockney’s veronderstelling dat klassieke kunstenaars veel meer hulpmiddelen gebruikten bij het weergeven van de werkelijkheid, dan we vaak veronderstellen. Spiegels, lenzen, camera obscura’s, camera lucida’s. In de tentoonstellingen zie je de werken, bijvoorbeeld van Ingres, die volgens Hockney met hulpmiddelen zijn ontstaan. En in zijn eigen experimenten laat hij zien dat een tekening gemaakt met behulp van bijvoorbeeld een camera lucida er heel anders uit komt te zien, dan een werk waarbij alleen het blote oog (via ‘eyeballing’) gebruikt is.
Ik vind Hockney’s veronderstellingen geloofwaardig. Waarom zouden kunstenaars de hulpmiddelen links hebben laten liggen, zeker in een tijd dat kunst meer om weergave dan om individuele expressie ging?
In het tweede deel van de tentoonstelling probeert Hockney te ontkomen aan de exacte perspectivische weergave, door gebruik te maken van omgekeerd perspectief, waarbij het verdwijnpunt niet in de verte, maar juist in de verte ligt. Kunstcriticus Martin Gayford, die meegewerkt heeft aan de tentoonstelling, legt het uit in een interview met Thomas van Huut in nrc.
Het interessantst vond ik een video die verstopt is in het pas geopende aanpalende Pieter Teylers Huis: A Day on the Grand Canal with the Emperor of China. In drie kwartier laat Hockney de pracht zien van een laat zeventiende eeuwse Chinese rolschildering, en het vernietigende effect dat de Westerse, door perspectief gedomineerde, kunst heeft op een soortgelijk Chinees werk van vijftig jaar later. Fascinerend is hoe Hockney vol plezier naar het werk kijkt. Hij laat zien hoe je de Chinese wereld ingezogen wordt.
Hockney staat bekend om zijn uitspraak dat er voor een goed schilderwerk drie elementen nodig zijn: het oog, de hand en het hart. Alle drie zijn ze terug te vinden in het werk van de tekenaar Joost Swarte, van wie in het prentenkabinet een overzicht van zijn werk over boeken te vinden is: Joost Swarte – Ode aan het boek. Alleen al de pictogrammen die Swarte maakte voor het laatste boek van Johannes van Dam, Alles warm, zijn een feest om naar te kijken.
Op het eerste gezicht verschilt het werk van Swarte hemelsbreed van dat van Hockney. Het is gestileerd en veelal in zwart wit. Bovenal is het geen verbeelding van de werkelijkheid, maar van associaties.
Maar voor mij is er iets wat de kunstenaars bindt: hun speelse blik. Ze draaien de wereld net zo lang rond tot ze hem van een bijzondere kant kunnen laten zien. Hockney met zijn bijzondere perspectieven, Swarte met zijn klare lijn, waarin hij zaken tot hun essentie terug weet te brengen. En bij beiden is de knipoog nooit ver weg.
Daarom zou ik voor 30 oktober, het eind van de Swarte-tentoonstelling, Teylers bezoeken. Ik eet mijn hoed op als je er niet vrolijk vandaan komt. Wel reserveren, want het loopt storm.