Vandaag zag ik haar weer, Hendrickje Stoffels, Geliefde van Rembrandt, rond 1655 door hem geportretteerd. Althans, het wordt algemeen verandersteld dat zij te zien is op dit doek in de Londense National gallery.
Hendrickje zit op een stoel. Ze heeft een warme bontmantel aan, die opmerkelijk ver openvalt. Een gouden ketting en kostbare oorbellen sieren haar. Ze zit ontspannen in de stoel. Haar houding lijkt hautain en liefdevol tegelijk. Ze is niet meer het dienstmeisje van weleer. Zie ik in haar linker oog, verscholen in het donker, haar zorg voor de toekomst? Een paar jaar later zou Rembrandt failliet gaan, en zou zij de touwtjes in handen nemen. Maar vooral zie ik Rembrandts eerbetoon voor de vrouw die zijn leven en werk mogelijk maakt.
Ruim 40 jaar geleden zag ik het portret voor het eerst. Ik was een jaar of 14, en met ouders en broertje in Londen. Het British museum en de National gallery maakten een onuitwisbare indruk op me. Onder andere doordat ik voor het eerst oog in oog met Rembrandt stond.
Nu, op de 3e sterfdag van mijn moeder, die haar kunstliefde op mij overgedragen heeft, stond ik er weer. Mijn ogen werden vochtig. Door Rembrandts blik. Maar ook door de tegenstelling tussen de blijvende schoonheid van het werk en de vergankelijkheid. Even kon ik contact maken met de jongen die ik toen was en de moeder die ik toen had.
Het museum was vol met kinderen en jonge mensen vandaag. Het kan niet anders dan dat er bij minstens een van hen een levenslange band met een schilderij is ontstaan. En zo een leven een stukje mooier wordt.