Raisonanz

  • Nu nog rijker aan spelfouten

    “Leuke blog, maar schrijf je wel even reikt aan in plaats van rijkt aan.”

    Fijn zulke lezers.

    Het was meer dan een simpele verschrijving. Want altijd als ik ‘reikt uit’ of ‘reikt aan’ wil schrijven, moet ik het opzoeken (of schrijf ik het domweg fout). Ik probeer het me in te prenten voor de volgende keer, maar zonder resultaat. Dan slaat weer net zo hard de twijfel toe.

    Vraag me naar het aantal letters in het alfabet, en ik raak in dezelfde onzekerheid (was het nu 25 met of zonder lange ij?). Of het aantal dagen in het jaar (365 met of zonder schrikkeldag?). Of mensen waarvan je standaard de naam vergeet.

    Met alle kennis in mijn hoofd, blijven er dezelfde twijfelpunten. Als tikken in de plaat (of schrijffouten op de harde schijf in modernere beeldspraak).

    Waarom kun je bepaalde informatie niet opslaan? Is er onlosmakelijk een labeltje aan verbonden: vertrouw dit niet? Is de eerste ingeving consequent juist, of juist altijd fout? Of wordt er quantummechanisch een onbestemd antwoord opgelepeld?

    Wist ik het antwoord, dan kende ik de oplossing.

    En het raarste is nog: uitreiking zal ik nooit fout schrijven.

  • Verjaardagsdilemma

    Verjaardagsdilemma

    [6] Je doet jezelf onrecht, mijn ziel, onrecht en geweld. En om respect te leren voor jezelf zul je de tijd niet meer hebben. Kort is ieders leven en dat van jou is al bijna voorbij, terwijl je geen respect toont voor jezelf , maar je geluk afhankelijk maakt van de zielen van anderen.

    [7] Brengen de dingen die van buiten komen je uit je evenwicht? Gun je dan de rust om er iets van het goede bij te leren en laat je niet meer heen en weer slingeren. [..]

    Marcus Aurelius, Persoonlijke notities. Boek 2.

    Mijn 51ste verjaardag was goed. We stonden samen een dag lekkere dingen te maken, om die ’s avonds in goed gezelschap te nuttigen.

    Maar er dreef een wolk boven.

    In mijn achterhoofd bleef de vraag spelen of een naast (maar ver weg wonend) familielid mij zou bellen, of op andere wijze iets van zich zou laten horen. Het bleef stil. Net zoals het vorig jaar stil bleef, toen ik hem uitgenodigd had om het feest te vieren. Zelfs voor de eer bedanken was te veel gevraagd.

    Het is niet het niet bellen. Daar heb ik lang genoeg voor gehad om aan te wennen. Het is de constatering dat het me bezig houdt. Dat het me emotionele energie kost die ik graag aan betere zaken zou besteden.

    Marcus Aurelius reikt de sleutel aan, denk ik. Nu alleen nog het sleutelgat vinden.

  • Na de storm

    Na de storm

    Sommige films kun je maar beter in je eentje zien. Omdat ze te dichtbij komen.

    Rond het middaguur zat ik met vier vreemden naar After the Storm van de Japanse regisseur Kore-eda Hirokazu te kijken.

    Een prachtig verstilde film, over een door goklust aan lager wal geraakte schrijver, zijn moeder en zus, zijn ex en zijn zoon. Een fijnzinnig familiedrama.

    En dan is er ineens die ene scène. Een indirecte boodschap van zijn vader, die enige tijd voorheen plots overleed.

    De scène kwam zo aan, dat ik me ineens realiseerde waar mijn pijn vandaan komt. Wat ik nog op te lossen heb. En ik voelde me gesterkt in de overtuiging hoe belangrijk het is liefde uit te dragen waar het kan.

    Het is maar een particuliere reactie. Zoals er zoveel particuliere reacties zijn die dit soort prachtfilms kunnen oproepen.

  • Leve de onvolmaaktheid

    Leve de onvolmaaktheid

    Kroonjaren deden me niet zoveel. De dag voor de verjaardag was niet anders dan die erna.

    Tot ik vorig jaar vijftig werd. “Dit is het,” dacht ik, “hier zal ik het mee moeten doen, en anderen ook. Er valt vast nog een en ander te verbeteren, maar veranderen lijkt me hoog gegrepen. Ik ben wie ik ben.”

    Wonderlijk genoeg zette juist dat besef een verandering in gang. Steeds vaker durfde ik te zeggen wat ik niet goed had gedaan, of waar ik onzeker over was.

    Ook toen ik een paar weken geleden dit weblog weer tot leven wekte, sloop het er zonder opzet in. In meer of mindere mate schreef ik over voorvallen waar ik niet trots op ben.

    Het werkte bevrijdend. En het riep reacties op. Iemand, wier werk ik bewonder, schreef me vorige week hoe blij ze was met wat ik blogde. Dat ze er in leest dat we allemaal mens zijn. Dat ze worstelt met alle rollen die ze perfect wil vervullen. Dat ze zou willen dat we eerlijker zouden zijn over wat het leven soms moeilijk maakt.

    Er viel me een boel te binnen naar aanleiding van haar woorden. Maar telkens kwam ik uit bij dit gevoel: hoe beknellend is toch de cultuur die opdraagt overal maar het positieve van in te zien, die de somberheid en de zorg in de ban doet.

    Terwijl de erkenning van de onvolmaaktheid zoveel kan opleveren. Besef van wat we kunnen verbeteren om verder te komen. Inzicht in wat anderen drijft zonder ze te veroordelen. Tevredenheid over hoe ver we gekomen zijn. Het bewustzijn dat mildheid niet hetzelfde is als onverschilligheid. (Een les die ik zelf nog wel een paar keer mag herhalen.)

    We moesten maar eens, naast onze successen, ook onze onvolmaaktheid vieren.

  • De blik

    Alfred Birney ontving gisteren de Libris Literatuurprijs 2017 voor ‘De tolk van Java’. Kijk eens hoe blij hij is.

    Aleen maar blij?

    Dit is de blik van de man die al dertig jaar romans schrijft. In eenzaamheid, woord voor woord. Hopend dat het goed is, dat het iemand wat doet.

    En dan ineens de prijs.

    Als een marathonloper die toch nog de finish haalt.

    Het is lijden én geluk.

  • Twee vrouwen voor de Libris-prijs

    Geen betere start van mijn voornemen een jaar alleen boeken van vrouwen te lezen, dan de twee ‘vrouwenboeken’ die kans maken morgen de Libris Literatuurprijs te winnen. Een groter verschil dan tussen Het smelt van Lize Spit en Zachte riten van Marja Pruis is moeilijk voorstelbaar.

    Het smelt

    Het smelt is een grote hit: 160.000 exemplaren verkocht plakt de uitgever inmiddels op het omslag. Zulke aantallen haal je alleen als lezers het boek echt mooi vinden; mond-tot-mondreclame is essentieel. Ik kan dus gerust verklaren dat het boek me niets deed; uitgever en lezers kunnen het naast zich neerleggen. Ik vond het te lang, te wijdsprakig, te plotgedreven (waarbij het plot mij halverwege het boek al begon te dagen). Had er niet een redacteur naar moeten kijken? De verkoopcijfers zeggen van niet.

    Zachte riten

    Nee, dan Zachte riten. Marja Pruis schrijft…

    Als je bijvoorbeeld een gevoel van gemis of een ervaring van vergankelijkheid omstandig toelicht, verpest je de onbestemdheid van het gevoel, het kortstondige van het moment.

    … en verwoordt daarmee waarom ik dit zo’n mooi boek vind en Het smelt niet.

    Zo’n fijnzinnig boek als Zachte riten heb ik in tijden niet gelezen. Het draait om een universitaire poëzie-docente van achter in de veertig. Veel vraagt haar aandacht: de studenten, de poëzie, het verdwijnen van haar broer, de terminale ziekte van een vriendin, beschuldigingen aan het adres van een collega waar ze zeer op gesteld is.

    Pruis laat al deze draden naast elkaar lopen, weeft er geen plot van. En vooral: ze werkt niet naar een ontknoping. Daarmee roept ze een herkenbaar levensgevoel op: alles vraagt om aandacht en blijft om aandacht vragen. De constante ben je zelf, je manier om op de ontwikkelingen te reflecteren en te reageren.

    Deze gelaagdheid komt terug in de stijl. Pruis schrijft prachtige zinnen. Als ik ze lees, hoor ik Debussy. Bijna iedere zin is af, kan op zichzelf staan. Bij elkaar maken ze de harmonieën. (Het is niet voor niks dat Cézanne in het boek opduikt: de schilder die door nevenschikking een complexe wereld kan verbeelden.)

    Inhoud en stijl sluiten naadloos op elkaar aan. Het lezen riep in mij het gevoel op dat ik ook kan hebben bij het luisteren naar een middellange compositie: je mag het over je laten komen, hoeft niet alles te begrijpen. En waarschijnlijk hoor je de volgende keer weer iets anders.

    Als een jaar vrouwenboeken meer van dit soort leessensaties oplevert, ben ik blij!

  • De onwelriekende gleuvenbrigade

    De onwelriekende gleuvenbrigade. Zo noemde de al haast vergeten dichter en polemist Gerrit Komrij op 25 november 1981 feministes. En hij ging nog even verder in zijn wekelijkse column in NRC Handelsblad: pluimvee-getto, kruidenvrouwtjes uit de Oeral, schrijvende bezemstelen, zusters in de kakel-maar-raak-race.

    Dezelfde krant roept 35 jaar later op tot een adverteerdersboycot van Geen Stijl. Hypocriet?

    Geen Stijl beroept zich op de vrijheid van meningsuiting en op Gerard Reve. Schijnheilig!

    Want waar Gerrit Komrij een eenling was (zelfs met de homo-scene wilde hij niet geïdentificeerd worden), is Geen Stijl een beweging. Een verbale knokploeg. Schelden doet geen pijn, hebben we geleerd. (Seksueel) geweld wel. En dreigen met geweld is net zozeer geweld.

    Beste heren van Geen Stijl, de dames ondertekenaars hebben meer kwaliteit in hun pink, dan jullie in je… ach, laat ook maar.

    En dan heb ik nog niet eens over Gerrit Komrij:

    Het Moordcommando

    1

    Ineens stond daar het moordcommando klaar
    Met sabels, helmen, schilden, enterhaken
    En tanks—kortom, het hele repertoire—
    Om alle dromen ongedaan te maken.

    Geen stedeling of hij werd gefouilleerd
    Geen landsman of hem werd, indien verdacht,
    De voering van zijn hersenpan gekeerd.
    De kleinste droom werd door hen omgebracht.

    Niet één gedachtengang bleef onbespied.
    Wel vluchtte er soms een, maar ze volhardden.
    Ze bliezen zelfs met staven dynamiet
    Het einde van de regenboog aan flarden.

    2

    Wat een armzalig boeltje bleek hun buit
    Na de eerste ronde van dat vuurgevecht.
    Wat was geveld had, zonder lont of kruit,
    Het loodje evengoed vanzelf gelegd.

    Één droomflard, zei men, kneep er tussenuit
    Met nog een beetje flair en energie.
    Het leek me sterk. Een onderkruiper die
    Zich had vermomd, vast, in een dromenhuid.

    Een intrigant die, straks, in vredestijd
    Profijt zou slaan uit wat was uitgeteld.
    Vlug heb ik, uit een soort menslievendheid,
    Me bij het moordcommando aangemeld.

    Uit: Gerrit Komrij, De nachtmerrie (1990).

  • Zonder opgaaf van redenen

    Nog even over het medeplichtig maken van het slachtoffer.

    Als kleine jongen met een schriele stem was ik een makkelijke prooi voor pesterijen. Met name in de straat, maar ook wel op school. Ik stond laag in de pikorde, maar niet helemaal onderaan. In mijn klas zat Klaas, brilletje, onhippe kleren, eenoudergezin, op zichzelf, een beetje raar.

    Tijdens een pauze wisten twee pestkoppen me te vinden. “Daar komt Klaas,” zeiden ze me, en zonder opgaaf van redenen: “jij gaat hem een stomp in zijn buik geven”. Ik liep op Klaas af, gaf hem een stomp, en liep zwijgend weg.

    Het heeft me decennia achtervolgd. Telkens als de herinnering, bij nacht en ontij, naar boven kwam, overviel me een beklemmend gevoel van schaamte.

    Twee jaar geleden ging ik voor het eerst naar een reünie van mijn lagere school. Klaas was er ook. Op een stil moment sprak ik hem aan. Ik maakte hem mijn excuses.

    Klaas kon zich niets van het voorval herinneren.

  • Goed en kwaad bij Primo Levi

    Veel mensen, en volken, zijn min of meer bewust de mening toegedaan dat ‘elke vreemdeling een vijand is’. Meestal ligt die overtuiging ergens diep weggestopt, als een sluimerend virus; ze komt alleen in losse, toevallige reacties tot uiting en leidt niet tot een samenhangend gedachtensysteem. Maar als dat wel gebeurt, als het onuitgesproken dogma het uitgangspunt van een sluitende redenering wordt, dan staat aan het eind van de keten het Lager.

    Dat schreef Primo Levi (1919-1987) in het voorwoord van zijn Auschwitz-boek Is dit een mens. Het is een opmerkelijke zin voor een overlevende van de Shoah: hij is geen slachtoffer van het kwaad, maar uiteindelijk van een wijd verspreide menselijke eigenschap.

    Is dit een mens is toch al een zeer opmerkelijk voorbeeld van kampliteratuur. Levi, scheikundige, beschrijft met een klinische blik de sociale structuur in het kamp. Daar blijven de scheidslijnen tussen goed en fout echt anders te lopen dan in het algemeen verondersteld wordt.

    Sterker: hij beschrijft het kamp als een systeem waarin de gevangene ontmenselijkt moet worden. Waar dat slaagt hebben de begrippen goed en fout geen werking meer. (Later, kort voor zijn dood (vermoedelijk zelfmoord) beschreef hij in De verdronkene en geredden hoe de goeden sowieso ten dode opgeschreven waren, wat inhield dat iedereen die gered was schuldig moest zijn).

    Het opmerkelijke is dat al deze nuancering van goed en kwaad geen nuancering van het absolute kwaad van de Endlösung inhoudt. Daders en slachtoffers in al hun aspecten proberen te begrijpen is geen ontkenning van het absolute kwaad.

    Het kwaad is ook daarin zo erg, dat het haast iedereen medeplichtig weet te maken.

  • 4 mei: herdenken of indenken?

    4 mei: herdenken of indenken?

    Het is begin mei; zoals vanouds bespreken we wie we herdenken op 4 mei. Bootvluchtelingen, Duitse soldaten, of toch alleen de joodse slachtoffers. Niet altijd een verheffend schouwspel.

    Onder de hele discussie schuilt het idee dat de dodenherdenking altijd een eenduidig uitgangspunt heeft gehad: de herdenking van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.

    De eerste jaren na de oorlog betrof het herdenken echter Allen de ‘gevallenen’: soldaten en verzetsstrijders die hun daden met de dood hadden moeten bekopen. Slachtoffers waren veel minder in beeld (behalve in eigen kring).

    Michal Citroen beschrijft in U wordt door niemand verwacht hoe weinig compassie er in de eerste naoorlogse jaren was voor de joden die de verschrikkingen hadden overleefd (en daarmee ook voor hen die de dood ingedreven waren). Voor de terugkeerders uit de Indische kampen gold hetzelfde. Pas in de loop der tijd is de aandacht verschoven van de gevallenen naar de slachtoffers (na 1961 ging de nationale herdenking formeel over alle militaire en burgerslachtoffers van oorlogshandelingen en vredesoperaties vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog).

    Die aandacht voor de slachtoffers was goed in zijn tijd. Maar het leidt ook tot de taferelen die we de laatste jaren zien. We komen tegenover elkaar te staan in plaats van naast elkaar.

    Op een zeker moment wordt tijd voor een omslag. Van herdenken naar indenken. Met de herinnering aan de slachtoffers in het achterhoofd indenken hoe gemakkelijk wij zelf tot dader kunnen worden, en wat we moeten doen om dat, ieder voor zich, te voorkomen. Wanneer die introspectie het doel is, maakt het niet meer uit welke historische gebeurtenissen het persoonlijk vertrekpunt zijn.

    Voor mijzelf blijft de Tweede Wereldoorlog, en met name de jodenvervolging, de toetssteen. Ik ben er dan ook mee opgegroeid; mijn vader maakte de oorlog nog bewust mee en vertelde erover. Voor minstens de helft van de Nederlanders geldt dit niet meer. De oorlog raakt steeds verder weg.

    Wat niet verdwijnt zijn de menselijke impulsen die kunnen leiden tot het kwaad. Laten we het daar over gaan hebben, en niet over wie wel of niet meetelt als slachtoffer.