Mag ik een luistertip geven? Luister niet naar Nooit meer slapen van 5 januari 2023 waarin Femke van der Laan Laura van Dolron interviewt over haar voorstelling De Uitnodiging. Ga gewoon naar de voorstelling en laat je meevoeren.
In De Uitnodiging vertelt Van Dolron over haar nieuwe liefde. En ze laat hem ook zien, want Mark zit gewoon op het toneel. Een groter contrast met haar vorige voorstelling, waarin ze haar horrorscheiding besprak is amper voorstelbaar.
Meteen aan het begin spreekt Van Dolron haar zorg uit. Met verdriet op het podium zijn toeschouwers wel te boeien. Maar persoonlijk geluk? Roept dat niet alleen maar afkeer op?
Niet dus. De monoloog (want Mark zegt niet zo veel) boeit, prikkelt, ontroert.
De tentoonstelling Ruud de Wild, Songbook in het Huis van het boek heeft als ondertitel ‘Reis door de geschiedenis van het Nederlandse lied´. Daar is geen woord teveel over gezegd. De basis is de unieke collectie van de Nederlandse Liederenbank, een databank waarin 180.000 liederen beschreven zijn, aangevuld met prachtig materiaal uit de Koninklijke Bibliotheek en het Allard Pierson Museum. Je kijkt je ogen uit bij de unieke drukken, zowel in de tentoonstelling als in het begeleidende boek. Zeker bij het materiaal van voor de 20ste eeuw, toen muziek alleen in schrift vastgelegd kon worden.
Bij performancekunst loop je de kans dat je van te voren al te veel over het kunstwerk gelezen hebt, waardoor de verrassing uitblijft. Met die spanning vertrok ik naar Tilburg, om Time changes everything, de tentoonstelling van de IJslandse kunstenaar Ragnar Kjartansson (1976) in De Pont te bekijken. Het bleek een onterechte angst te zijn.
Ik had dan wel gelezen over de in goud geklede gitariste die voortdurend een e mineur aanslaat, over de honderden schilderijen die Ragnar van een mannelijk model bij de Biënnale van Venetië had gemaakt (samen de ruimte dag na dag verder vullend met drankflessen en sigarettenpeuken), over de video’s waarbij zijn moeder hem in het gezicht spuugt, maar ik had nog niets gezien.
De ene tentoonstelling loopt bijna af, de andere is net geopend. De werken van Joost Swarte en David Hockney zijn dus maar even samen te bekijken in Teylers Museum in Haarlem. Maar zo tegengesteld als de kunstenaars op het eerste zicht lijken, toch was het boeiend om ze samen te zien.
David Hockney (1937) had zich betere plaats kunnen wensen voor Hockney’s Eye, dan het Museum van de Verwondering, zoals Teylers zich noemt. De tentoonstelling bevindt zich namelijk op het kruispunt tussen kunst en wetenschap, de twee pijlers van het museum.
Ennio Morricone wilde eigenlijk arts worden, zo vertelt aan regisseur Giuseppe Tornatore in de aan hem gewijde biopic Ennio. Maar zijn vader wilde dat hij in zijn voetsporen trad als trompettist. Morricone deed dat tegen wil en dank.
Daarmee is de toon gezet: de (film)componist, eigengereid, maar ook uiterst gevoelig voor de oordelen van autoriteiten: zijn vader, conservatoriumdocent Petrassi, de Oscar-Academy. Morricone is zo gevoelig, dat hij, bijna 90 jaar oud, nog moet huilen om bewonderende opmerkingen die hij decennia eerder kreeg. We krijgen bewijsdrang te zien in optima forma.
Ennio zou wellicht een draak van een film geworden zijn, als hij niet doordesemd was van zijn muziek en de bijbehorende filmbeelden. Wat een diversiteit, wat een pracht.
Er is wel het een en ander af te dingen op de claims die in Ennio gedaan worden, zo betoogt Frits de Jong in de Filmkrant. Er worden muzikale vernieuwingen aan Morricone toegeschreven die hem niet toekomen. De Jong vindt dan ook, dat alle talking heads die Morricone de hemel inprijzen, afbreuk doen aan de film.
Inhoudelijk heeft hij daar waarschijnlijk gelijk in. Ik heb de film echter anders gezien: als net zo over de top als de muziek van Morricone zelf, met zijn geluidseffecten, violen en niet-ingehouden emoties. Want Morricone liet zich niets gelegen liggen aan het adagium dat filmmuziek onopvallend moest zijn. Bij hem is film beeld én geluid, niet beeld met geluid.
Morricone werd dan wel geen arts, zijn muziek werkt wel als medicijn. Als een uitnodiging om je over te geven aan de emoties van de film, en de wereld buiten de deuren van de filmzaal te laten liggen. Escapisme als een vlucht naar binnen.
Het mooie van overzichtstentoonstellingen is dat je werken van een kunstenaar in verband met elkaar ziet en zo tot nieuwe inzichten kunt komen. Zo ook bij de tentoonstelling In het licht van Cuyp in het Dordrechts Museum.
De in Dordrecht geboren Aelbert Cuyp (1620-1691) is vooral bekend door de naar hem genoemde Amsterdamse markt. Dat is niet vreemd, want in de eeuw na zijn dood verdween een groot deel van zijn schilderijen van Nederland naar Engeland. Daar waren ze dol op zijn gouden, Italiaans aandoend, avondlicht over het vee in soms Hollands en soms meer heuvelachtig landschap.
Uitgangspunt van de tentoonstelling, die nog loopt tot 6 maart 2022, is dan ook de invloed die Cuyp heeft gehad op Britse schilders als Gainsborough, Turner en Constable. Die invloed is zeker te zien. Maar mij viel nog iets anders op.
Op bijna alle schilderijen van Cuyp komt het (avond)licht van de linkerkant. De wolken bevinden zich meestal op de rechterhelft van het schilderij, alsof ze daarnaartoe geblazen zijn. En de meeste vogels die te zien zijn vliegen rechts het beeld uit.
Vooraf had ik mijn twijfels over de tentoonstelling Vergeet me niet in het Amsterdamse Rijksmuseum. Meer dan 100 renaissanceportretten, was dat niet te veel van het goede? Het bleek niet het geval: de diversiteit en de kwaliteit van de werken zorgden ervoor dat het negen zalen lang boeiend bleef de geportretteerden in de ogen te kijken.
Daarbij bleek de titel, Vergeet me niet, me op het verkeerde been gezet te hebben. Slechts een deel van de portretten hadden als doel om de geportretteerde in de tijd voort te laten leven. Misschien is die behoefte nu, in een grotendeels ongelovige tijd, zonder uitzicht op een hiernamaals, groter dan in de vijftiende en zestiende eeuw.
Belangrijker dan het overwinnen van de tijd lijkt het overwinnen van de afstand. In een tijd dat bewegend beeld en audio aan plaats gebonden waren, was het portret vaak het enige middel om iemand elders zichtbaar te maken.
Dat is handig als je op afstand een huwelijk wil arrangeren. Of voor heersers om te laten zien dat ze de baas zijn. Zo kunnen ze op meerdere plaatsen tegelijk zijn en hun bestaan doen gelden, ook als ze ver weg zijn. Schilderijen kunnen zo een bijna magische kracht krijgen. (Een kracht die ons ook nog niet helemaal vreemd is. Denk maar aan de portretten van koning Willem Alexander in rijksgebouwen).
De trein naar Alkmaar leidt door eindeloos vlak landschap. Mooi, maar ook een beetje saai. Een grote tegenstelling met mijn reisdoel: de tentoonstelling over Allart van Everdingen (1621-1675).
Deze in Alkmaar geboren schilder kwam, opzettelijk of per ongeluk, rond 1644 terecht in Noorwegen. Waar een groot deel van de schilders uit de Republiek zich lieten inspireren door het Italiaanse licht, nam Allart het noorden mee naar huis.
Zijn landschappen maken een dubbelzinnige indruk. Aan de ene kant stralen ze, in hun diepe groen- en bruintonen, verstilling uit. De kleine mens- en dierfiguren versterken dat beeld. Maar tegelijkertijd stort het wilde water zich regelmatig bruisend van de hellingen af.
Wie kocht deze werken, en waarom? Houthandelaren ter herinnering aan hun Scandinavische handelsreizen? Of ook mensen die in het drukke verstedelijkte Holland behoefte hadden aan een rustig beeld? Dat laatste is misschien een projectie van mijn eigen behoefte. Het zorgde er in ieder geval voor dat de werken mijn aanspraken.
Na een bezoek aan de slavernij-tentoonstelling in het Rijksmuseum (nog te zien tot 29 augustus 2021), las ik de bijbehorende catalogus. Ik vond het een waardevolle aanvulling: door het lezen ontstond er meer samenhang in het verhaal. De tentoonstelling bestaat uit veel objecten die pas echt tot leven komen als je het verhaal erachter kent. De bijschriften in het museum en de audiotour zijn daarbij toch net te beperkt.
Toch blijven tentoonstelling en catalogus een fragmentarisch geheel. Deels komt dat door het onderwerp: de slaven in de Nederlandse koloniën hebben maar weinig sporen nagelaten. Ze werden met name zichtbaar als handelswaar of wanneer ze gestraft werden. Hun leven en lijden kwamen maar sporadisch in beeld.
Ook de wijze waarop de tentoonstelling, en dus ook de catalogus, opgezet is, maakt het lastig om het verhaal te vertellen. De tentoonstelling is ingedeeld rond een tiental hoofdpersonen. Doordat er vaak maar weinig van hen bekend is, wordt het een wat gemaakte constructie. Telkens denk je een levensverhaal te horen, maar krijg je niet veel meer te zien dan een vage schim.
Bovendien is het uitgangspunt van de tentoonstelling geweest om te onderzoeken wat er in de collectie van het Rijksmuseum te vinden is over slavernij. Die keuze zorgt voor een beperkt perspectief. Het laat daarmee ook de lastige positie zien van het museum, dat niet alleen ’s lands belangrijkste kunst- maar ook historisch museum wil zijn. Een ambitie die het niet echt kan waarmaken.
De grootste indruk in de tentoonstelling op mij kwam dan ook niet voort uit historisch materiaal, maar uit een groot modern kunstwerk van de Beninse Romuald Hazoumé. (https://www.rijksmuseum.nl/nl/stories…) Met delen van jerrycans maakt hij een slavenschip. Dit werk bracht me dichterbij de ervaring dan de rest van de tentoonstelling.
In De kosmische komedie neemt Frank Westerman ons mee met de geschiedenis van de astronomie en de ruimtevaart. Hij beschrijft het als een verlangen naar het goede bovenaardse en een streven de zondige benedenwereld te verlaten.
Dat is voor mij een van de oorzaken waardoor het boek wringt. De voortdurende goed-slecht-tegenstelling, komt gekunsteld over. In de beschrijving van Westerbork, met zijn kamp en radiotelescoop, vind ik het zelfs pijnlijk gezocht.
Er zit nog een laag onder, waar Westerman echt de plank misslaat. Keer op keer verwoordt hij een strijd tussen religie en wetenschap. Een schijntegenstelling volgens mij. De wetenschappers waren niet bezig te strijden tegen de religie, ze waren naar kennis op zoek. De religie verzette zich daartegen. Er was dus geen sprake van een onderlinge, maar van een eenzijdige strijd.
Helemaal stuitend wordt het als hij de diepe zorgen om het klimaat gelijkstelt aan eindtijdsverwachtingen in vroeger eeuwen. Daarbij negeert hij dat de huidige zorgen wetenschappelijk gefundeerd zijn, en geen kwestie van geloof zijn.